17768 |
vinger |
vinger:
vingers (L374p Thorn),
vingər (L374p Thorn),
viŋər (L374p Thorn)
|
vinger [DC 01 (1931)], [RND] || vingers [SGV (1914)]
III-1-1
|
25308 |
vinger, maat kleiner dan een duim |
vinger:
vinger (L374p Thorn)
|
de maat die een lengte aangeeft, kleiner dan een duim (2 1/2 cm) [vinger] [N 91 (1982)]
III-4-4
|
28889 |
vingerhoed |
vingerhoed:
veŋǝrhōt (L374p Thorn)
|
Dopje of hoedje van harde stof, bijv. metaal, dat men bij het naaien over de top van een vinger zet om die te beschermen en aan de naald kracht bij te zetten. De vingerhoed is van boven dicht, dit in tegenstelling tot de naairing. Zie afb. 13. [N 59, 14; N 62, 67a; Gi 1.IV, 61; MW; monogr.]
II-7
|
25277 |
vingerhoed, maat van 1 centiliter |
vingerhoed:
(drank).
vingerhoot (L374p Thorn),
(vloeistof).
vingerhood (L374p Thorn)
|
een maat die een inhoud aangeeft van 0,01 liter [vingerhoed] [N 91 (1982)]
III-4-4
|
24748 |
vingerhoedskruid |
vingerhoedskruid:
idiosyncr.
vingerhoedskroed (L374p Thorn),
WLD
vingerhoedskroet (L374p Thorn)
|
Vingerhoedskruid (digitalis purpurea 30 tot 150 cm groot. De stengels en bloemstelen zijn viltig behaard, de bladeren zijn ei- tot lancetvormig, de bladrand is gekarteld. De bladeren zijn aan de onderkant grijsharig. De bloemen staan in eindstandige tro [N 92 (1982)]
III-4-3
|
17665 |
vingers (spotnamen) |
duimen:
B.v. blief tao met dien doeme van aaf.
doeme (L374p Thorn),
fikken:
B.v. blief tao met dien fike van aaf.
fikke (L374p Thorn),
pinnen:
B.v. blief tao met dien pin van aaf.
pin (L374p Thorn),
tien geboden:
10 geboaje (L374p Thorn)
|
vingers (spotbenamingen) [pinke, finkels, fikke, pingels, kluntjesvingers, de 10 geboden] [N 10 (1961)]
III-1-1
|
24265 |
vink |
boekvink:
bookvink (L374p Thorn),
eet boekweit
bookvink (L374p Thorn)
|
Hoe heet de vink? [DC 06 (1938)] || vink (15 overal bekend; man heeft roodachtige borst; witte strepen op vleugel en in staart; broedt in het hout; zeer veel op trek; kooivogel [N 09 (1961)]
III-4-1
|
19746 |
violier |
knappehout:
idiosyncr.
knappehout (L374p Thorn),
knappenhout:
idiosyncr.
knappehout (L374p Thorn),
violier:
WLD
vi-jolier (L374p Thorn)
|
[N 92 (1982)]Violier (Matthiola incana (L.) R.Br.). Sierplanten, meestal met langwerpige, gaafrandige bladeren; grijsachtig door de dichte beharing. De bloemen zijn verschillend gekleurd, maar niet geel, meestal paarsrood. Dik van blad en vaak met dubbele bloemen. Hau [N 92 (1982)]
I-7, III-2-1
|
22671 |
viool |
viool:
fiool (L374p Thorn),
viōͅl (L374p Thorn)
|
Het muziekinstrument dat bestaat uit een houten kast met klankgaten en een hals waarop 4 snaren zijn gespannen en dat bespeeld wordt met behulp van een strijkstok [viool, fiool, tremp]. [N 90 (1982)]
III-3-2
|
19745 |
viooltje |
viool:
WLD (verkortingsboogje boven a )
vi-joal (L374p Thorn),
viooltje:
idiosyncr.
fijuulke (L374p Thorn)
|
[N 92 (1982)]
I-7
|