24642 |
witte narcis |
paasbloem:
idiosyncr.
paosbloom (L374p Thorn),
WLD
paosbloom (L374p Thorn)
|
Witte narcis (narcissus poeticus). De rand der bijkroon is vliezig doorschijnend. De bloeistengel is samengedrukt met twee scherpe randen. De bloemen zijn meestal alleenstaand, de dekslippen zijn sneeuwwit, de bijkroon is geel met rood (tijloos, paasbloem [N 92 (1982)]
III-4-3
|
33913 |
witte vlekken |
duivelshaar:
dȳvǝlshǭr (L374p Thorn)
|
Kale plekken op de huid. Zij zijn een gevolg van zweren of verwondingen door de druk van zadel en tuig, ook van het toebrengen van slagen. Zie ook het lemma ''gedrukt'' (7.36). [N 8, 90s]
I-9
|
20620 |
wittebrood |
tarwebrood:
tervebroôt (L374p Thorn),
wittebrood:
wittebroôt (L374p Thorn)
|
wittebrood [SGV (1914)]
III-2-3
|
18867 |
woede |
colrig (<fr.):
kollaerig (L374p Thorn),
gift:
gif (L374p Thorn)
|
hevige boosheid [gift, gif, koleire, woede, horzel, frut] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
21874 |
woekeren |
woekeren:
woekere (L374p Thorn)
|
onwettige winst die verkregen is door misbruik te maken van de nood van iemand anders bijv. door te veel rente te vragen [woeker, woekerij, usure] [N 89 (1982)]
III-3-1
|
17890 |
woelen |
schurgen:
sjərge (L374p Thorn),
woelen:
weule (L374p Thorn)
|
Woelen: onrustig heen en weer bewegen (woelen, spollen). [N 84 (1981)]
III-1-2
|
23793 |
woensdag voor pasen |
goensdag voor pasen:
goonsdig vüer paose (L374p Thorn),
quatertempergoensdag:
kwatertempergoonsdig (L374p Thorn)
|
De woensdag in de week vóór Pasen [schorsel-/schortelwoensdag]. [N 96C (1989)]
III-3-3
|
24907 |
woensdagx |
goensdag:
goonsdig (L374p Thorn, ...
L374p Thorn,
L374p Thorn)
|
dag; woensdag [N 07 (1961)] || de vierde dag van de week, woensdag [goensdag] [N 91 (1982)]
III-4-4
|
17940 |
woest, onachtzaam lopen |
flodderen:
floddere (L374p Thorn),
woest lopen:
weust (L374p Thorn)
|
lopen: woest, onachtzaam lopen [ragge, bollieje] [N 10 (1961)]
III-1-2
|
21131 |
woest, wild rijden |
crossen (<eng.):
krosse (L374p Thorn),
rossen:
Van Dale: II. rossen, hard, woest rijden.
rosse (L374p Thorn)
|
woest, wild rijden [rossen, rotsen] [N 90 (1982)]
III-3-1
|