e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Thorn

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
zeemlap zeem: zēəm (Thorn), zêêm (Thorn) zeem (leder) [SGV (1914)] || zeemleren voorwerp waarmee de ruiten worden afgedroogd [DC 15 (1947)] III-2-1
zeep zeep: zie duut tən aafwas nog altied mèt greun zeip (Thorn) Zeep. Ze doet de afwas nog altijd met goede zeep. [DC 35 (1963)] III-1-3
zeepkruid zeepkruid: idiosyncr.  zeipkroed (Thorn) Zeepkruid (saponaria officinalis 40 tot 80 cm hoog. De plant heeft een kruipende wortelstok en vele ondergrondse uitlopers; de stengels groeien iets rechtop en zijn iets ruw; de bladeren zijn elliptisch of langwerpig en groeien kruisgewijs, ze zijn gaaf [N 92 (1982)] III-4-3
zeepsop sop: sop (Thorn), zeepsop: zeipsop (Thorn) sop [SGV (1914)] || zeepsop [SGV (1914)] III-2-1
zeer blij erg blij: erg bliej (Thorn), heel blij: hîel bliej (Thorn) zeer blij [frut] [N 85 (1981)] III-1-4
zeer grote aardappelen bonken: bǫŋkǝ (Thorn) Voor de fonetische documentatie van het woord aardappelen, zie het lemma Aardappel. [N 12, 4; JG 1a; monogr.] I-5
zeer kleine aardappelen kriel: kril (Thorn), varkensaardappelen: vęrkǝsɛrpǝl (Thorn) Naast de neutrale termen voor kleine aardappeltjes onderscheidt men de kwalitatief zeer goede kleine aardappelen die voor het poten worden gebruikt (vergelijk het lemma Pootgoed, Pootaardappelen) én de kwalitatief slechte, die als veevoeder worden verwerkt. Huiven is de plaatselijke benaming voor "knikkers". De vorm "burel" is te beschouwen als een variant van "budel" waaruit "boel" is ontstaan; zie onder "kleine boel". "Mussekoppen", een leenvertaling van "tête de moineau", betekent eigenlijk een kleine soort kolen, die als brandstof in huis wordt gebruikt. In L 292a werd de zegswijze opgegeven: "Hiej is ein österke verloren," of: "Hiej is ein österke kapot gegange". Het type "österke" staat hier voor "pater-nosterke", de rozenkrans; vergelijk ook de typen "osterkraaltjes" en "rozenkranskrallen". [N 12, 2 en 3; JG 1a; L 43, 8c; monogr.] I-5
zeer warm weer heet (weer): heit (Thorn), heit waer (Thorn), Nb. het woord licht wordt sporadisch weleens gebruikt!  heit (Thorn), hits: hits (Thorn), warmte: wermdje (Thorn) hitte [SGV (1914)] || licht, in de betekenis van zeer warm; betekenis/uitspraak [N 22 (1963)] || sterke, overmatige warmte, hoge temperatuur van de lucht [heet, hitte, hitse] [N 81 (1980)] III-4-4
zegel deksel: dęksǝl (Thorn) Wasdeksel bij broed en honing. [N 63, 23b] II-6
zegen aan het eind van de mis zengel: zaengel (Thorn), zēͅŋəl (Thorn) De zegen, de benedictie door de priester gegeven aan het eind van de mis. [N 96B (1989)] III-3-3