19472 |
zeemlap |
zeem:
zēəm (L374p Thorn),
zêêm (L374p Thorn)
|
zeem (leder) [SGV (1914)] || zeemleren voorwerp waarmee de ruiten worden afgedroogd [DC 15 (1947)]
III-2-1
|
18723 |
zeep |
zeep:
zie duut tən aafwas nog altied mèt greun zeip (L374p Thorn)
|
Zeep. Ze doet de afwas nog altijd met goede zeep. [DC 35 (1963)]
III-1-3
|
24789 |
zeepkruid |
zeepkruid:
idiosyncr.
zeipkroed (L374p Thorn)
|
Zeepkruid (saponaria officinalis 40 tot 80 cm hoog. De plant heeft een kruipende wortelstok en vele ondergrondse uitlopers; de stengels groeien iets rechtop en zijn iets ruw; de bladeren zijn elliptisch of langwerpig en groeien kruisgewijs, ze zijn gaaf [N 92 (1982)]
III-4-3
|
19644 |
zeepsop |
sop:
sop (L374p Thorn),
zeepsop:
zeipsop (L374p Thorn)
|
sop [SGV (1914)] || zeepsop [SGV (1914)]
III-2-1
|
19343 |
zeer blij |
erg blij:
erg bliej (L374p Thorn),
heel blij:
hîel bliej (L374p Thorn)
|
zeer blij [frut] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
33161 |
zeer grote aardappelen |
bonken:
bǫŋkǝ (L374p Thorn)
|
Voor de fonetische documentatie van het woord aardappelen, zie het lemma Aardappel. [N 12, 4; JG 1a; monogr.]
I-5
|
33162 |
zeer kleine aardappelen |
kriel:
kril (L374p Thorn),
varkensaardappelen:
vęrkǝsɛrpǝl (L374p Thorn)
|
Naast de neutrale termen voor kleine aardappeltjes onderscheidt men de kwalitatief zeer goede kleine aardappelen die voor het poten worden gebruikt (vergelijk het lemma Pootgoed, Pootaardappelen) én de kwalitatief slechte, die als veevoeder worden verwerkt. Huiven is de plaatselijke benaming voor "knikkers". De vorm "burel" is te beschouwen als een variant van "budel" waaruit "boel" is ontstaan; zie onder "kleine boel". "Mussekoppen", een leenvertaling van "tête de moineau", betekent eigenlijk een kleine soort kolen, die als brandstof in huis wordt gebruikt. In L 292a werd de zegswijze opgegeven: "Hiej is ein österke verloren," of: "Hiej is ein österke kapot gegange". Het type "österke" staat hier voor "pater-nosterke", de rozenkrans; vergelijk ook de typen "osterkraaltjes" en "rozenkranskrallen". [N 12, 2 en 3; JG 1a; L 43, 8c; monogr.]
I-5
|
25140 |
zeer warm weer |
heet (weer):
heit (L374p Thorn),
heit waer (L374p Thorn),
Nb. het woord licht wordt sporadisch weleens gebruikt!
heit (L374p Thorn),
hits:
hits (L374p Thorn),
warmte:
wermdje (L374p Thorn)
|
hitte [SGV (1914)] || licht, in de betekenis van zeer warm; betekenis/uitspraak [N 22 (1963)] || sterke, overmatige warmte, hoge temperatuur van de lucht [heet, hitte, hitse] [N 81 (1980)]
III-4-4
|
28480 |
zegel |
deksel:
dęksǝl (L374p Thorn)
|
Wasdeksel bij broed en honing. [N 63, 23b]
II-6
|
23657 |
zegen aan het eind van de mis |
zengel:
zaengel (L374p Thorn),
zēͅŋəl (L374p Thorn)
|
De zegen, de benedictie door de priester gegeven aan het eind van de mis. [N 96B (1989)]
III-3-3
|