20826 |
zout |
zout:
zaot (L374p Thorn)
|
zout [DC 03 (1934)]
III-2-3
|
19222 |
zuchten |
zuchten:
zuchte (L374p Thorn)
|
zuchten [snokke] [N 10 (1961)]
III-1-4
|
25939 |
zuchtje |
zomerpufje:
zōmǝrpøfkǝ (L374p Thorn)
|
[N O, 9b]
II-3
|
21072 |
zuigen |
zuiken:
zoeke (L374p Thorn),
zoewke (L374p Thorn),
zōēkə (L374p Thorn),
zūkə (L374p Thorn)
|
limonade door een rietje zuigen [DC 35 (1963)] || zuigen [DC 38 (1964)] || zuigen [suuke, snekke] [N 10 (1961)]
III-2-3
|
20286 |
zuigfles |
fles:
de fles (L374p Thorn),
gaef hem de fles (L374p Thorn)
|
zuigfles; een fles met speen om zuigelingen met melk te voeden [teuter, lots, tutter, teuterfles] [N 86 (1981)]
III-2-2
|
21324 |
zuinig |
zuinig:
zuinig zeen (L374p Thorn),
zuinige, een ~ (zn.):
zuinige (L374p Thorn)
|
van zijn bezit telkens een zo klein mogelijk gedeelte uitgevend om te sparen [zuinig, econoom, civiel, benauwd, kiem] [N 89 (1982)]
III-3-1
|
20518 |
zure haring |
zure haring:
zoore hĭĕring (L374p Thorn),
zore hering (L374p Thorn)
|
rolmops; Hoe noemt U: Een haring in het zuur (rolmops) [N 80 (1980)]
III-2-3
|
18032 |
zure oprisping |
zooi:
de zaoj (L374p Thorn),
de zaoj branje (L374p Thorn),
zuurbrand:
zoorbrandj (L374p Thorn, ...
L374p Thorn)
|
oprisping hebben gepaard gaande met een zure smaak in de mond [opzuure] [N 10 (1961)] || oprisping, een zure oprisping [de vuilen opbot, zooj, zuur] [N 10a (1961)]
III-1-2
|
33618 |
zuring, groente |
surelle:
srel (L374p Thorn),
zuurmoes:
zuurmoes (L374p Thorn)
|
Zuring die als groente wordt gekweekt [N 14 (1962)]
I-7
|
20336 |
zuster |
non:
nòn (L374p Thorn),
zuster:
zeustər (L374p Thorn, ...
L374p Thorn,
L374p Thorn),
(er hoort nog een lengteteken boven de ö van hör te staan).
zöster (L374p Thorn)
|
Een lid van een vrouwelijke geestelijke orde, zuster, non [zuster, non, maseur, begijn]. [N 96D (1989)] || zuster [haar] [SGV (1914)] || zuster; mijn - is achttien, mijn zuster twintig jaar; < 6 jaar [DC 12a (1943)] || zuster; mijn - is achttien, mijn zuster twintig jaar; ± 10 jaar [DC 12a (1943)] || zuster; mijn broer is achttien, mijn zuster twintig jaar; volw. [DC 12a (1943)]
III-2-2, III-3-3
|