34258 |
boter |
botter:
botǝr (L374p Thorn)
|
Het bovengedreven vet op de melk. Dit is het eindprodukt van het karnen. [N 12, 51, 52, 55, 58 en 61; JG 1a, 1b; L 1a-m; L 1u, 114; L 20, 26b; L 22, 8; L 27, 67 en 69; S 4 en 17; A 4, 26a en 26b; A 7, 19, 21, 22 en 23; A 9, 15b; A 16, 8a; A 28, 7; N 5A (I]
I-11
|
34259 |
boter inleggen |
botter insteken:
[botter] enstē̜kǝ (L374p Thorn)
|
Techniek om de boter zo lang mogelijk te kunnen bewaren. Hierbij werd er zo min mogelijk gekneed. Zie voor de fonetische documentatie van (boter) en (botter) het lemma ''boter'' (12.14) in deze aflevering. [R 3, 76 en 77; Ge 22, 118; monogr.]
I-11
|
20637 |
boterham |
boterham:
bótram (L374p Thorn)
|
Een boterham (stuk, botteram?) [N 16 (1962)]
III-2-3
|
20713 |
boterham (kinderwoord) |
bammetje:
Kinderen.
bammeke (L374p Thorn),
passavant:
Voor grote
pasavang (L374p Thorn)
|
Kinderwoord voor boterham (bam, boo?) [N 16 (1962)]
III-2-3
|
20716 |
boterham met kaas |
kazensmouel:
kieezesmouel (L374p Thorn)
|
Boterham met kaas (keesbam, keistaat, sjmouer?) [N 16 (1962)]
III-2-3
|
20715 |
boterham met vet |
boterham met vet:
botram met vét (L374p Thorn)
|
Boterham met vet (sjmouer?) [N 16 (1962)]
III-2-3
|
20754 |
boterham van wit en zwart brood |
half en half:
half en half (L374p Thorn)
|
Boterham van wit en zwart brood (preekheer?) [N 16 (1962)]
III-2-3
|
20553 |
boterkussentje |
boterbabbeltje:
böterbabbeltje (L374p Thorn),
boterbal:
boaterballe (L374p Thorn)
|
boterkussentje; Hoe noemt U: Een met boter bereid snoepje (boterkussentje, kokkien, suikerspek) [N 80 (1980)]
III-2-3
|
19551 |
boterlepel |
boterlepel:
botterlieëpel (L374p Thorn),
boterspaan:
botterspaon (L374p Thorn)
|
lepel, houten ~; inventarisatie benamingen (boterspaan); betekenis/uitspraak [N 20 (zj)]
III-2-1
|
19517 |
botervlootje |
boterpotje:
botterpotje (L374p Thorn),
botervlootje:
bottervlēūtje (L374p Thorn),
bótərvleùtje (L374p Thorn)
|
botervlootje [DC 23 (1953)], [N 20 (zj)]
III-2-1
|