17654 |
aarsspleet |
gat:
gaat (L374p Thorn),
reet:
reet (L374p Thorn, ...
L374p Thorn)
|
aarsspleet tussen de billen [N 10c (1961)], [N 10c (1995)]
III-1-1
|
24073 |
aartsbisschop |
aartsbisschop:
aartsbissjop (L374p Thorn)
|
Een aartsbisschop [ärtsbiskop]. [N 96D (1989)]
III-3-3
|
23897 |
aartsengel |
aartsengel:
aartsingel (L374p Thorn)
|
Een aartsengel (zoals Gabriël, Michaël, Rafaël). [N 96D (1989)]
III-3-3
|
19283 |
aarzelen |
aarzelen:
aarzele (L374p Thorn),
twijfelen:
twiefele (L374p Thorn)
|
bang om iets te doen, niet durven doen [aarzelen, twijfelen, tukken, treuzelen, teutelen, draaien] [N 85 (1981)] || uit besluiteloosheid zich weerhouden, niet goed durven [aarzelen, dubben, teutelen, pieraarzen, dobben] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
23415 |
absis |
absis (lat.):
absis (L374p Thorn)
|
De halfronde of meerhoekige uitbouw van het priesterkoor waarin het hoofdaltaar staat [absis]. [N 96A (1989)]
III-3-3
|
23991 |
absolutie |
absolutie (<fr.):
abselutie (L374p Thorn)
|
Absolutie [abseloetsioeën]. [N 96D (1989)]
III-3-3
|
24083 |
abt |
overste:
uëverste (L374p Thorn)
|
Een overste in een klooster, abt [euverste, opperste]. [N 96D (1989)]
III-3-3
|
19009 |
abuis |
abuis:
abuus (L374p Thorn)
|
het mis hebben, zich vergissen [abuis hebben, zijn eigen misgissen] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
21717 |
accijns |
accijns (<lat.):
accijns (L374p Thorn),
akcijns (L374p Thorn)
|
de belasting op etenswaren [accijns] [N 90 (1982)]
III-3-1
|
28214 |
accu van petlamp |
accu:
accu (L374p Thorn
[(Maurits)]
[Eisden])
|
De accu van de petlamp die aan de gordel wordt bevestigd en door middel van een kabel met de petlamp is verbonden. [N 95, 252; monogr.]
II-5
|