19227 |
gemakkelijk |
gemakkelijk:
gemekkelijk (L245b Tienray),
gemäkkelijk ütgevalle zien: gemakkelijk uitgevallen zijn
gemäkkelijk (L245b Tienray),
licht:
licht (L245b Tienray)
|
geen moeite of inspanning vereisend, niet moeilijk [licht, handig, gemakkelijk, zacht, lichtelijk, goed, makkelijk, gemak, spelegaans] [N 85 (1981)] || gemakkelijk
III-1-4
|
19226 |
gemakkelijkste wijze; gemakkelijkst; gemakkelijk maken |
van pas komen:
zo á die (dat) van pâs keumt (L245b Tienray)
|
de manier van handelen die het makkelijkst en aangenaamst is [pas] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
24850 |
gemalen schors |
looi:
Veldeke aangepast
loi (L245b Tienray)
|
Gemalen schors (looi). [N 82 (1981)]
III-4-3
|
22441 |
gemaskerd persoon |
vastelavondsgek:
vastelaovesgek (L245b Tienray)
|
Een persoon met een masker voor [maskeraad, mom, vastenavondsgek]. [N 88 (1982)]
III-3-2
|
18945 |
gemeen |
gemeen:
gemein (L245b Tienray),
laag:
lèèg (L245b Tienray),
smerig:
smerrig (L245b Tienray)
|
gemeen, slecht || slecht, gezegd van het karakter, de aard [bedekt, laag] [N 85 (1981)] || vuil, smerig, gemeen
III-1-4
|
21718 |
gemeentebelasting |
gemeentebelasting:
gemèèntebelasting (L245b Tienray)
|
de belasting die slechts voor één gemeente of stad geldt [octrooi, binnenboek, gemeentelasten] [N 90 (1982)]
III-3-1
|
21705 |
gemeentesecretaris |
secretaris:
Opm. v.d. invuller: afgekort tot "sik".
sikkretaris (L245b Tienray)
|
het hoofd van de secretarie [administratie] van een gemeente [griffier, secretaris, sikkeltaris, sik] [N 90 (1982)]
III-3-1
|
18958 |
gemene vrouw |
kwade prij:
en kwaoj prie (L245b Tienray),
loeder:
loeder (L245b Tienray),
tang:
tang (L245b Tienray)
|
een boze vrouw || een vrouw met een slecht en gemeen karakter [venijn] [N 85 (1981)] || kwade vrouw
III-1-4
|
18814 |
gemoed |
gemoed:
gemōēd (L245b Tienray),
gemôêd (L245b Tienray)
|
gemoed || het binnenste van de mens als zetel van zijn gevoel [moed, gemoed] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
23994 |
generale absolutie |
generale absolutie (<fr.):
generale absolutie (L245b Tienray)
|
Een generale absolutie, waaraan een volle aflaat is verbonden [jeneraal-abseloetsioeën]. [N 96D (1989)]
III-3-3
|