32907 |
ijzeren gaffel, oogstgaffel |
gavel:
gāvǝl (L245b Tienray),
hooigaffel:
[hooi]gafǝl (L245b Tienray),
opsteekgavel:
opstē̜k˲gāvǝl (L245b Tienray)
|
Twee- of drietandige ijzeren vork, met lange, enigszins gebogen tanden en een lange houten steel, gebruikt om hooi of korenschoven op te steken en op de wagen te laden. Zie afbeelding 10, b. Voor het voorkomen van de term riek en van varianten van het type gāfel, zie de toelichting bij het lemma ''houten gaffel''. Voor de fonetische documentatie van het woorddel (hooi) zie het lemma ''hooi''.' [N 18, 27; JG 1a, 1b; A 28, 2; L 1 a-m; L 16, 18a; L B2, 241; Lu 6, 2; S 9; Wi 3; Av 1 III 5a, b; monogr.]
I-3
|
21334 |
illustratie |
prentje:
prīntje (L245b Tienray)
|
een plaatje, prentje, afbeelding [beeldeke] [N 90 (1982)]
III-3-1
|
18935 |
in alle haast |
hapsnap:
hapsnap (L245b Tienray)
|
in heel grote haast [hap, snap] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
21752 |
in beslag nemen / beslag leggen op |
in beslag nemen:
ien beslag neme (L245b Tienray)
|
het in beslag nemen van goederen bijv. als uitvoering van een vonnis [beslag, kommer] [N 90 (1982)]
III-3-1
|
17846 |
in beweging komen |
beginnen te bewegen:
beginne te bewège (L245b Tienray)
|
beweging, In ~ komen (meutelen). [N 84 (1981)]
III-1-2
|
20442 |
in de doodskist leggen |
in de kist leggen:
ien de kiest legge (L245b Tienray),
kisten:
(vroegere benaming). uitdrukking: laot ow nie kieste.
kieste (L245b Tienray)
|
een dode in de doodskist leggen [lichteren, kisten] [N 87 (1981)]
III-2-2
|
17878 |
in de rug slaan (met de vuist) |
doffen:
doefe (L245b Tienray)
|
slaan, Met een vuist in de rug ~ (doffen). [N 84 (1981)]
III-1-2
|
19449 |
in de tuin werken |
hoven:
hø͂ͅvə (L245b Tienray),
in de hof werken:
ien d’n haof werke (L245b Tienray)
|
Een tuin verzorgen (in de hof werken, hovenieren, hoven) [N 79 (1979)] || tuinieren
III-2-1
|
32339 |
in duigen vallen |
verraten:
vǝrrājǝ (L245b Tienray)
|
Gezegd van een vat dat in stukken uiteenvalt als gevolg van het losraken van duigen en banden. [monogr.]
II-12
|
18227 |
in lompen gekleed |
schamel:
schemmel (L245b Tienray)
|
in lompen gekleed [haveloos, schabullig, schamel] [N 86 (1981)]
III-1-3
|