24097 |
jezuïet |
jezuet:
jezuiet (L245b Tienray)
|
Een Jezuiet [Jozefiet, Zjezwiet]. [N 96D (1989)]
III-3-3
|
18086 |
jicht |
jicht:
jicht (L245b Tienray)
|
Jicht: stofwisselingsziekte die berust op afzetting van urinezure zouten in de gewrichten, met veel pijn (jicht, dicht, gicht, flerecijn, reumatiek). [N 84 (1981)]
III-1-2
|
21280 |
joelen |
jouwen:
jouwe (L245b Tienray)
|
zich luidruchtig gedragen met veel gebaren en bewegingen; joelen [kwaken, jouwen, joelen, herriën, stachelen] [N 87 (1981)]
III-3-1
|
22379 |
jojo |
jojo:
jojo (L245b Tienray)
|
Het speeltuig bestaande uit een schijf die langs een koord dat eromheen gewonden is, afloopt en door de traagheid zichzelf weer opwindt [jojo]. [N 88 (1982)]
III-3-2
|
20310 |
jong (bn.) |
jong:
joonk (L245b Tienray),
jóng (L245b Tienray),
jónk (L245b Tienray)
|
jong (bn) || jong (bn.)
III-2-2
|
24175 |
jong en kaal vogeltje |
kwab:
kwab (L245b Tienray),
poele:
poele (L245b Tienray)
|
jonge kale vogel || vogeltje
III-4-1
|
24338 |
jong van een dier |
jong:
joŏng (L245b Tienray),
joŋ (L245b Tienray),
Veldeke (aangepast)
jóng (L245b Tienray)
|
[R 12, 38; S 16; L 1a-m; L 27, 47a; monogr.]Hoe noemt u het jong van een dier (jonk, jonkie, welp, wulp, kakerd, kakernest) [N 83 (1981)] || jong (subst.; van een dier) [Roukens 12 (1937)]
I-11, III-4-2
|
34314 |
jong varken |
bag:
bax (L245b Tienray),
baggen (mv.):
bage (L245b Tienray),
kier:
kir (L245b Tienray),
kiertje:
kirkǝ (L245b Tienray)
|
Jong varken in het algemeen. [N 19, 3; N C, add.; L 1a-m; L 3, 2b; L 37, 49a; NE I.12; NE 2.I.9; JG 1a, 1b, 2c; AGV KI; S 3; RND 46 en 84; Vld.; Wi 51; Gwn 5, 12; monogr.]
I-12
|
24304 |
jonge brasem |
bliek:
bliek (L245b Tienray),
Veldeke (aangepast)
bliek (L245b Tienray)
|
De jonge brasem is zilverglanzend (bleek, bliek) [N 83 (1981)] || vissoort
III-4-2
|
23569 |
jonge koorzanger |
zangertje:
zengerke (L245b Tienray)
|
Een jeugdige koorzanger, zangertje, koraaltje. [N 96B (1989)]
III-3-3
|