e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Tienray

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
knutselen knutselen: knutsele (Tienray) Allerlei kleine voorwerpen uit liefhebberij en met geringe hulpmiddelen maken [knutselen, kutselen]. [N 88 (1982)] III-3-2
koe koe: ku (Tienray), kuu̯ (Tienray) Volwassen vrouwelijk rund, in de regel een rund dat één of meerdere keren gekalfd heeft. Zie afbeelding 5. Op de kaart is het woordtype koe niet opgenomen. [JG 1a, 1b; A 3, 37; A 4, 11; Gwn V, 2a; L 1a-m; L 4, 37; L 5, 27b; L 7, 61b; L 14, 26 en 88; L 20, 11; L 27, 5 en 57; L 29, 44; L 38, 44; L 40, 21b; L 44, 16, 21a en 39; R 12, 29; R (s] I-11
koe die eenmaal heeft gekalfd maal: mǭl (Tienray) Zie afbeelding 6. Zie voor de fonetische documentatie van (koe) het lemma ''koe''(3.3.1). [N C, 14a; monogr.] I-11
koe met hellend kruis hangkont: haŋkōnt (Tienray) [N 3A, 145a; monogr.] I-11
koeherder koeherd: kuwhart (Tienray) Zie ook het lemma ''koewachter, veeknecht'' (1.3.14) in wld I.6, blz. 23-25. [N 3A, 12b; JG 1a, 1b; monogr.] I-11
koekenhort, vlaaienhort hortje: hø̜rtjǝ (Tienray), koekenhortje: kūkǝhø̜rtjǝ (Tienray), vlaaihortje: flājhø̜rtjǝ (Tienray) Doorgaans van witte wissen gevlochten onderzetter, waarop vers gebakken vlaaien of pannenkoeken worden gelegd om af te koelen. [N 40, 97; N 40, 118; N 40, add.; L 1u, 100; L 1a-m; L 35, 107; monogr.] II-12
koekenpan koekenpan: kōēkepan (Tienray), pan: pan (Tienray) Platte pan met een steel voor het bakken van pannekoeken, eieren, etc. (koekepan, pan) [N 79 (1979)] || platte steelpan III-2-1
koekje camps-mop: kampsmoͅp (Tienray), platsje: plɛtskə (Tienray) grpte ronde koek met in het midden een gat (Camps had op alle kermissen een kraam) || koekje III-2-3
koekoek koekoek: koekoek (Tienray) koekoek III-4-1
koekoeksbloem hanenpoot: -  hanepuët (Tienray), koekenbloem: ± Veldeke  koekebloem (Tienray), koekoeksbloem: ± Veldeke  koekoeksbloem (Tienray) echte koekoeksbloem [DC 17 (1949)] || Koekoeksbloem (lychnis flos cuculi 30 tot 80 cm hoog. De stengels zijn ruw behaard; de bladeren zijn smal lancetvormig en tevens ruw behaard; de bloemen groeien in losse schermen, de kroonbladeren zijn in 4 smalle slippen verdeeld en licht- tot donkerro [N 92 (1982)] III-4-3