e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Tienray

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
kuchen kruchen: (verouderd)  kroche (Tienray), kuchen: kuche (Tienray) Kuchen: kort en droog hoesten (kuchen, kochelen, krochen, krochelelen). [N 84 (1981)] III-1-2
kuifleeuwerik kuifjesleeuwerik: kuŭfkeslēēwerik (Tienray) Hoe heet de kuifleeuwerik? [DC 06 (1938)] III-4-1
kuiken kipje: kipkǝ (Tienray), kuiken: kykǝ (Tienray) Jong van een kip. [A 6, 1d; Wi 4; RND 1; L 6, 20a; L 42, 32; JG 1a, 1b, 2c; S 14; Gwn 5, 15; Vld.; monogr.] I-12
kuiltje (in de kin / wangen) kuiltje: kuulke (Tienray), kŭŭlke (Tienray) Een dergelijk deukje in de kin? [DC 21 (1952)] || Kuiltje in de wang: een kuiltje in de wang, bijv. als men lacht (putje). [N 84 (1981)] III-1-1
kuip tob: top (Tienray) In het algemeen een wijd vat, meestal van hout, van boven open en daar ook iets wijder dan aan de onderzijde. [N E, L; S 19; L 1a-m; L 17, 18a; monogr.] II-12
kuiper kuiper: kypǝr (Tienray) Vakman die houten kuipen, vaten en tonnen vervaardigt. [A 32, 10; S 20; L 1a-m; L 29, 13; monogr.] II-12
kuit gritselkuit: gritselkoet (Tienray), kuit: koet (Tienray), Veldeke (aangepast)  koet (Tienray) Hoe noemt u de eierstokken met eieren of de afgezetten massa eieren van vrouwelijke vissen (kuit, kiet, schot, zaad, schodder, krellekeskuit) [N 83 (1981)] || kuit ve bokking || kuit ve vis III-4-2
kussensloop kustijk: køstīk (Tienray) kussensloop III-2-1
kwaad weglopen kwaad weglopen: kwâôd wegloeëpe (Tienray) kwaad weglopen [horsen, hoorsen] [N 85 (1981)] III-1-4
kwaadspreekster kletswijf: kletswīēf (Tienray) een vrouw die graag kwaad spreekt [kwadetong, vuiletong, kommeer, blameer, klapei] [N 85 (1981)] III-1-4