25226 |
lauw weer |
loom (weer):
loeëm (L245b Tienray),
voos (weer):
voeës (L245b Tienray)
|
loommakend, gezegd van het weer [lui] [N 81 (1980)] || warm noch koud, gezegd van het weer [lauw, voos] [N 81 (1980)]
III-4-4
|
25036 |
lawaai maken |
herrie maken:
herrie maken (L245b Tienray),
herrie schoppen:
herrie schoppen (L245b Tienray),
ruzie zoeken:
ruzie zoeken (L245b Tienray)
|
lawaai, herrie maken [laweiten, laweit maken, gellen] [N 91 (1982)]
III-4-4
|
25035 |
lawaai, herrie |
spektakel:
spektakel (L245b Tienray)
|
een dooreenmengeling van sterke geluiden [leven, herrie, geweld, lawaai, spektakel, rumoer] [N 91 (1982)]
III-4-4
|
19391 |
ledikant |
bed:
e meer gesloten dan ned. e in bed
bed (L245b Tienray)
|
Verplaatsbaar bed (i.p.v. een bedstee) (bed, krib, ledikant) [N 79 (1979)]
III-2-1
|
25317 |
lee, maat van 200 m2 |
bunder:
= 3 merge = ha.
boender (L245b Tienray),
bunder (L245b Tienray)
|
de maat die een oppervlakte aangeeft van 200 vierkante meter [lee] [N 91 (1982)]
III-4-4
|
22416 |
leefnet |
kaar:
kaar (L245b Tienray),
houten kistje met gaten
kaar (L245b Tienray)
|
het net waarin men vissen die met de hengel zijn gevangen levend kan houden [leefnet, kaar] [N 88 (1982)] || Het net waarin men vissen die met de hengel zijn gevangen levend kan houden [leefnet, kaar]. [N 88 (1982)]
III-3-2
|
20479 |
leeftijd, ouderdom |
ouder:
ālder (L245b Tienray)
|
ouderdom, leeftijd
III-2-2
|
20953 |
leeg, gezegd van een noot |
loos:
Veldeke aangepast
loeës (L245b Tienray, ...
L245b Tienray)
|
leeg, gezegd van een noot waar niets in zit (leeg, doof, loos). [N 82 (1981)]
I-7, III-2-3
|
24973 |
leeg, niets bevattend |
leeg:
lèèg (L245b Tienray, ...
L245b Tienray),
verlaten (ruimte):
verlāōte (L245b Tienray)
|
niets bevattende, gezegd van bijv. een fles, een kan, een kopje, een vertrek etc. [leeg, ijdel, ijl] [N 91 (1982)] || waar niemand aanwezig is, leeg [wepel, verlaten] [N 91 (1982)]
III-4-4
|
18920 |
leegloper |
leegloper:
lèègloeëper (L245b Tienray)
|
een persoon die zonder iets te verrichten en zonder bezigheden rondloopt [leuteraar, leegloper] [N 85 (1981)]
III-1-4
|