e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Tienray

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
neef neef: neen  nēēf (Tienray) neef; Bestaan er verschillende woorden voor de verschillende soorten van neven (kinderen van ooms en tantes, kinderen van broers en zusters, achterneven?) [DC 05 (1937)] III-2-2
negenoog negenoog: negenoeëg (Tienray) Negenoog: kwaadaardige steenpuist omgeven door andere steenpuisten die ineen vloeien (negenoog, negenoger, kwader). [N 84 (1981)] III-1-2
neomist neomist (<gr.): neomist (Tienray) Een pas gewijde priester, Neomist. [N 96D (1989)] III-3-3
nerf van de weide groes: grūs (Tienray), weizool: węi̯zǭl (Tienray) Begroeide bovenlaag van wei- of hooiland; grasmat, graslaag. Zie ook de lemma''s ''nerf van de akker'' en ''groes'', ''met gras begroeide grond'' in de aflevering over de Landerijen. Zie voor de fonetische documentatie van het woord(deel) ''gras'' het lemma ''gras''. [N 14, 51; N 18, 12 add.; monogr.] I-3
nerf van een blad nerf: Veldeke aangepast  nerf (Tienray) De aders van een blad die als ribben zichtbaar zijn en uitgaan van de steel (nerf, rib). [N 82 (1981)] III-4-3
nest bocht: ook: materiaal waaruit he nest is gebouwd  bōcht (Tienray) nest III-4-1
nest, hoeveelheid jongen nest: Veldeke (aangepast)  nest (Tienray) Hoe noemt u de hoeveelheid jongen die een dier in één keer heeft (nest) [N 83 (1981)] III-4-2
nicht nicht: nīcht (Tienray), neen  nīcht (Tienray) nicht || nicht; Bestaan er verschillende woorden voor de verschillende soorten van nichten (kinderen van ooms en tantes, kinderen van broers en zusters, achternichten?) [DC 05 (1937)] III-2-2
niersteen niersteen: nierstieën (Tienray) Nier-, gal- en blaassteen: steenachtige zelfstandigheid in galblaas, nieren of blaas (steen, graveel, graveelsteen). [N 84 (1981)] III-1-2
niet drachtig gust: gøst (Tienray) [JG 1a, 1b; Gwn V, 4; monogr.] I-11