19010 |
nieuwsgierig |
nieuwsgierig:
ni-jsgierig (L245b Tienray)
|
nieuwsgierig
III-1-4
|
19177 |
nieuwsgierigaard |
gaper:
gaper (L245b Tienray)
|
iemand die alles nieuwsgierig bekijkt [gaper] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
30857 |
nijptang |
nijptang:
nīptaŋ (L245b Tienray)
|
In dit lemma zijn de benamingen opgenomen voor tangen van diverse vorm en grootte die vooral dienen om spijkers uit trekken, maar vaak ook gebruikt worden om draadnagels of metaaldraad af te knippen. Zie ook afb. 144. Uit het Leuvens materiaal L B2, 228-229 blijkt, dat het woordtype trektang vooral de benaming is voor een vrij grote tang waarmee spijkers kunnen worden uitgetrokken. [N 33, 180; N 64, 47b; L B2, 228-229; monogr.; div.]
II-11
|
24007 |
nooddoop |
nooddoop:
noeëddoeëp (L245b Tienray)
|
Een nooddoop, gadoop, geedoop [jieëdoof]. [N 96D (1989)]
III-3-3
|
23458 |
noodklok |
noodklok:
noeedklok (L245b Tienray)
|
De noodklok, brandklok, alarmklok. [N 96A (1989)]
III-3-3
|
20810 |
nootmuskaat |
muskaat:
bəsxōͅt (L245b Tienray),
notemuskaat:
nōtəbəsxōͅt (L245b Tienray)
|
muskaat || muskaatnoot
III-2-3
|
21348 |
nors |
stuurs:
stoers (L245b Tienray)
|
onvriendelijk, stuurs, nors, bars [aling, strak, grenniog, stom, bars, stuurs, nors, zuur] [N 87 (1981)]
III-3-1
|
21122 |
noten afslaan |
afslaan:
Veldeke aangepast
afslāōṇ (L245b Tienray)
|
Noten afslaan (boeken, beuken slaan, rammelen, sloesteren). [N 82 (1981)]
III-2-3
|
33559 |
notenboom |
notenboom:
-
noteboeëm (L245b Tienray)
|
okkernoot [DC 17 (1949)]
I-7
|
33501 |
notendop |
bast:
Veldeke aangepast
bāst (L245b Tienray)
|
De harde huid van een noot (bast, bolster, sloester, schaal, hulster, boost, bluster, boets, schulp, schelp, snoester). [N 82 (1981)]
I-7
|