25186 |
rijp, rijmx |
rouwvorst:
rauwvōrst (L245b Tienray)
|
rijm, rijp, bevroren dauw of mist
III-4-4
|
33509 |
rijshout, bonenstaak |
bonenstaak:
boeënestaak (L245b Tienray),
erwtenrijs:
ērteries (L245b Tienray),
rijs:
rīēs (L245b Tienray)
|
Erwtenrijzers, twijgen waartegen bepaalde erwten groeien || rijshout
I-7
|
20603 |
rijstebrij |
rijstepap:
Met de kermis kreeg men altijd als nagerecht: riestepap mit soeker en kanieël dr òver: met de kermis kreeg men altijd als nagerecht rijstpap met suiker en kaneel erover
ristəpap (L245b Tienray)
|
rijstpap
III-2-3
|
20737 |
rijstevlaai |
rijstevlaai:
ristəflāi̯ (L245b Tienray, ...
L245b Tienray)
|
rijstevlaai || rijstvla
III-2-3
|
33084 |
rijzen, uit de aren vallen |
rijzen:
rizǝ (L245b Tienray)
|
Het uit de aren vallen van de graankorrels, wanneer het graan goed droog is en op de wagen getast wordt. ''tasser op de wagen'' (5.1.5). In L 286 en 288 voegt men toe dat dergelijk koren rijskoren (riskōrǝ) wordt genoemd. De laatste drie uitdrukkingen betekenen zoveel als: "het koren is zo droog dat de korrels uit de aren vallen". Naar de fonetische verschijningsvorm zouden de uitdrukkingen (het is) rijs echter ook persoonsvormen van het werkwoord rijzen kunnen zijn.' [N 15, 53; JG 1a, 1b, 2c; L 32, 41; monogr.]
I-4
|
22528 |
rikken (kaartspel) |
rikken:
rikke (L245b Tienray)
|
Namen [en beschrijving] van diverse kaartspelen zoals: [bonken, eenentwintigen, hoogjassen, kajoeteren, klaverjassen, kwetten, kruisjassen, liegen, pandoeren, petoeten, schuppemiejen, smousjassen, tikken, toepen, wijveren, zwartebetten, zwartepieten, zwik [N 88 (1982)]
III-3-2
|
17599 |
rimpels |
rimpels:
rimpels, rimpel (L245b Tienray)
|
Hoe noemt men de plooien in de huid van een mens ? Bedoelt worden vooral de plooien in het voorhoofd. Wat is hiervan het enkelvoud ? [DC 18 (1950)]
III-1-1
|
33582 |
ringen, randen verwijderen van peulvruchten |
pijzen:
pèze (L245b Tienray)
|
I-7
|
29775 |
ringoven |
ringoven:
reŋǫvǝ (L245b Tienray)
|
Ringvormige oven waarin het vuur zich, in tegenstelling tot bijvoorbeeld de veldoven, periodiek verplaatst. De oven werd ontworpen door de Duitsers F. Hoffman en A. Licht. De ringoven werd gebruikt in de steen-, pannen- en gresbuizenindustrie. Zie afb. 25. De ringoven was oorspronkelijk een rond, later een langwerpig met ronde of rechte uiteinden geconstrueerd gebouw met gewelven. In het hart stond de schoorsteen die werd omringd door een klein kanaal, de rookgang, en een groter, de stookgang, waarin de vormelingen werden geplaatst. In het gewelf van de stookgang werd door de stoker via stookpotten de brandstof gedeponeerd in de in de inzet uitgespaarde stookkanalen. Trekgaten, voorzien van rookklokken, in de brandmuur of vuurplaat tussen de twee kanalen zorgden voor de afvoer van rook en lucht. Met het aantal trekopeningen correspondeerden een gelijk aantal poorten in de buitenste ringmuur. Hoewel de stookgang één grote ruimte was, noemde men het gedeelte van poort tot poort een kamer. Door middel van een ijzeren schuif was het mogelijk de kamer af te sluiten. Dientengevolge kon de stoker met behulp van de rookklokken in de trekgaten het vuur vooruittrekken, nadat de schuif een kamer verder was ingezet (Geuskens, pag. 149). [N 98, 127; monogr.]
II-8
|
17669 |
ringvinger |
ringvinger:
ringvinger (L245b Tienray)
|
Ringvinger: de vierde vinger waaraan men gewoonlijk een ring draagt (ringvinger, goudvinger,vingerling, iedekje, pillepoort). [N 84 (1981)]
III-1-1
|