17885 |
ruk |
ruk:
ruk (L245b Tienray)
|
Ruk: snelle korte beweging waardoor iets of iemand met een schok van zijn plaats wordt getrokken (ruk, snuk, snoek). [N 84 (1981)]
III-1-2
|
25148 |
rukwind |
rukwind:
rukwīēnd (L245b Tienray),
windstoot:
wīēndstōēët (L245b Tienray)
|
rukwind, plotselinge, felle wind [trekwind, snuk wind, strobatie] [N 81 (1980)] || windstoot, ruk of stoot van de wind [hort, buis] [N 81 (1980)]
III-4-4
|
24326 |
runderhorzel, horzel |
runderhorzel:
runderhorzel (L245b Tienray)
|
runderhorzel (larven in de huid van runderen) [DC 18 (1950)]
III-4-2
|
24371 |
rups |
rups:
troeps (L245b Tienray)
|
rups
III-4-2
|
23860 |
rustaltaar |
rustaltaar:
rusaltaor (L245b Tienray)
|
Een met bloemen versierd altaar dat langs de processieroute geplaatst is, rustaltaar [mei-altaar, heiligenhuisken, hilliejehuus-je]. [N 96C (1989)]
III-3-3
|
17832 |
rusten |
schoften:
schófte (L245b Tienray)
|
Rusten: rust houden na arbeid of vermoeienis (schoven, schoften). [N 84 (1981)]
III-1-2
|
21708 |
rusthuis |
oudemannenhuis:
Opm. v.d. invuller: bestaat echter niet.
alde mannehüs (L245b Tienray)
|
een instelling waar oude mensen kunnen wonen en/of verzorgd worden [oude-mannenhuis, pekenshuis] [N 90 (1982)]
III-3-1
|
18119 |
ruw |
schraal:
schrâôl (L245b Tienray)
|
Ruw worden van handen en gewrichten (schraap, verharen). [N 84 (1981)]
III-1-2
|
21364 |
ruw, hard |
ruw:
rouw (L245b Tienray)
|
zonder fijn gevoel, hard [rouw, ruw] [N 87 (1981)]
III-3-1
|
25042 |
ruw, ruig |
ruw:
Rauw wèèr: ruw weer.
rauw (L245b Tienray)
|
ruw
III-4-4
|