e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Tienray

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
schede kut: kut (Tienray), messenschede: mɛsəsxeͅi̯ (Tienray) messeschede || Schede: het buisvormige deel van de vrouwelijke geslachtsorganen dat toegang verleent tot de baarmoederhals, vagina (slot, foeter, keet, schede). [N 84 (1981)] III-1-1, III-2-1
scheef, niet recht scheef: scheif (Tienray), scheel: (van ogen).  schèèl (Tienray), schieps: schieps (Tienray), schiks: schiks (Tienray), schuins: schüns (Tienray) van de rechte richting afwijkend, niet recht of niet rechthoekig [scheef, noers, noes, slim, scheel, schieps, schuins, schiks, schoeks] [N 91 (1982)] III-4-4
scheel zien scheel kijken: schèèl kîêke (Tienray) Scheel zien: gebrek van de ogen waarbij de oogassen niet op eenzelfde punt gericht kunnen worden (scheel zien, blieken, een bloem op het oog hebben). [N 84 (1981)] III-1-1
scheepje voor de wierook scheepje: schipke (Tienray) Het scheepje waarin de wierookkorrels worden bewaard [scheepke, schipke, schuitje, sjuutje?]. [N 96B (1989)] III-3-3
scheerapparaat scheerapparaat: electrisch scheerapparaat (Tienray) Electrisch scheerapparaat [DC 64 (1989)] III-1-3
scheermes scheermes: schermes (Tienray) een mes waarmee men de baardharen afscheert [scheermes, schars, schors] [N 86 (1981)] III-1-3
schelden, schimpen schelden: schēlde (Tienray), schimpen: schimpe (Tienray), schobben: cf. WNT XIV, (737) s.v. "schobben"C. 2. schelden, schimpen  schoebe (Tienray), spelken: spēlke (Tienray) op onwaardige wijze kritiek uitspreken [schimpen, spijkeren] [N 85 (1981)] || schelden || schelden, lelijk uitvallen III-1-4
schelm rakker: rakker (Tienray), rekel: rèkel (Tienray), schelm: schelm (Tienray) een persoon die allerlei streken uithaalt op een grappige manier en daarmee geen kwade bedoelingen heeft [kufer, rakker, rekel, schelm, dianter, loebas, brak] [N 85 (1981)] III-1-4
schemeren schemeren: schieëmere (Tienray) schemeren III-4-4
schenkel schenk: schēnk (Tienray) schenkel; Hoe noemt U: Het onderste gedeelte van de achterpoot van een rund met het vlees eraan (schinkel, schenkel, bout, schenk, schonk) [N 80 (1980)] III-2-3