17800 |
schede |
kut:
kut (L245b Tienray),
messenschede:
mɛsəsxeͅi̯ (L245b Tienray)
|
messeschede || Schede: het buisvormige deel van de vrouwelijke geslachtsorganen dat toegang verleent tot de baarmoederhals, vagina (slot, foeter, keet, schede). [N 84 (1981)]
III-1-1, III-2-1
|
25016 |
scheef, niet recht |
scheef:
scheif (L245b Tienray),
scheel:
(van ogen).
schèèl (L245b Tienray),
schieps:
schieps (L245b Tienray),
schiks:
schiks (L245b Tienray),
schuins:
schüns (L245b Tienray)
|
van de rechte richting afwijkend, niet recht of niet rechthoekig [scheef, noers, noes, slim, scheel, schieps, schuins, schiks, schoeks] [N 91 (1982)]
III-4-4
|
17729 |
scheel zien |
scheel kijken:
schèèl kîêke (L245b Tienray)
|
Scheel zien: gebrek van de ogen waarbij de oogassen niet op eenzelfde punt gericht kunnen worden (scheel zien, blieken, een bloem op het oog hebben). [N 84 (1981)]
III-1-1
|
23557 |
scheepje voor de wierook |
scheepje:
schipke (L245b Tienray)
|
Het scheepje waarin de wierookkorrels worden bewaard [scheepke, schipke, schuitje, sjuutje?]. [N 96B (1989)]
III-3-3
|
18727 |
scheerapparaat |
scheerapparaat:
electrisch scheerapparaat (L245b Tienray)
|
Electrisch scheerapparaat [DC 64 (1989)]
III-1-3
|
18402 |
scheermes |
scheermes:
schermes (L245b Tienray)
|
een mes waarmee men de baardharen afscheert [scheermes, schars, schors] [N 86 (1981)]
III-1-3
|
19070 |
schelden, schimpen |
schelden:
schēlde (L245b Tienray),
schimpen:
schimpe (L245b Tienray),
schobben:
cf. WNT XIV, (737) s.v. "schobben"C. 2. schelden, schimpen
schoebe (L245b Tienray),
spelken:
spēlke (L245b Tienray)
|
op onwaardige wijze kritiek uitspreken [schimpen, spijkeren] [N 85 (1981)] || schelden || schelden, lelijk uitvallen
III-1-4
|
18952 |
schelm |
rakker:
rakker (L245b Tienray),
rekel:
rèkel (L245b Tienray),
schelm:
schelm (L245b Tienray)
|
een persoon die allerlei streken uithaalt op een grappige manier en daarmee geen kwade bedoelingen heeft [kufer, rakker, rekel, schelm, dianter, loebas, brak] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
24897 |
schemeren |
schemeren:
schieëmere (L245b Tienray)
|
schemeren
III-4-4
|
20510 |
schenkel |
schenk:
schēnk (L245b Tienray)
|
schenkel; Hoe noemt U: Het onderste gedeelte van de achterpoot van een rund met het vlees eraan (schinkel, schenkel, bout, schenk, schonk) [N 80 (1980)]
III-2-3
|