e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Tienray

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
schijten schijten: sxītǝ (Tienray) Vaste ontlasting hebben, gezegd van vee. [JG 1a, 1b; monogr.] I-11
schikken (wbd) overeenkomen: ovverieënkómme (Tienray) met elkaar tot overeenstemming komen bij een erfenis [schevelen, belen] [N 89 (1982)] III-3-1
schil van een vrucht schil: Veldeke aangepast  schel (Tienray) De zachte huid van een vrucht (schil, schel, pel). [N 82 (1981)] I-7
schilfer schilfer: schilfer (Tienray) een dun, afgebroken of loslatend blaadje van een harde of droge stof, bijv. gezegd van kalk of roest [bluster, vel, schilver] [N 91 (1982)] III-4-4
schilmes, aardappelmesje aardappelmesje: ɛrpəlmɛskə (Tienray) aardappelmesje III-2-1
schimmel (plantje) schimmel: schummel (Tienray), zwam: ± Veldeke  zwam (Tienray) Plantje, behorend tot de zwammen, draadvormig, zonder bladgroen, maar bestaande uit een zwamvlok en zwamdraden (schimmel). [N 92 (1982)] || schimmel (plant) III-4-3
schimpen schimpen: schimpe (Tienray) op onwaardige wijze kritiek uitspreken [schimpen, spijkeren] [N 85 (1981)] III-3-1
schipperen schipperen: schippere (Tienray) naar omstandigheden handelen, niet aan zijn beginsels vasthouden, maar alles rustig in het werk stellen om een oplossing te vinden [busselen, schipperen] [N 85 (1981)] III-1-4
schitbossen schijtbossen: sxīt˱bø̜s (Tienray) Bossen van welig opschietend gras in de weide, op plaatsen waar koedrek heeft gelegen. De koeien laten deze bossen vaak staan; ze worden dan later in het seizoen afgemaaid. Overal is het meervoud opgenomen; behalve waar uitdrukkelijk anderszins aangegeven. [N 14, 85; N 14, 123 add.; monogr.] I-3
schitteren schitteren: schittere (Tienray) een sterk, beweeglijk licht verspreiden zodat het pijn doet aan de ogen [schitteren, glariën] [N 91 (1982)] III-4-4