e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Tienray

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
spatader spatader: spatâôr (Tienray) Spatader: plaatselijk uitgezette ader met dikke blauwachtige knobbels; blijvende uitzettting van een ader vooral in de benen (spat, ader, spatader, puilader, aderspat). [N 84 (1981)] III-1-2
spatten spiertsen: spiertse (Tienray), spuiten: spuite (Tienray), ⁄t spöt (Tienray) in of als kleine deeltjes op- of wegspringen, gezegd van vloeibare zaken [spatten, spiertsen, spinten, spetten, drasjken] [N 91 (1982)] III-4-4
speculaasplank prent: prēnt (Tienray) De houten koekvorm waarin het deeg voor speculaas wordt gedrukt. [N 29, 90; monogr;] II-1
speculeren speculeren: spikkeliere (Tienray) kopen, verkopen of wachten met kopen of verkopen in de verwachting winst te maken door stijging of daling van prijzen [lippen, speculeren] [N 89 (1982)] III-3-1
speeksel spij: spi-j (Tienray) Speeksel: het mondvocht, afscheiding van bepaalde klieren in de mond (smurrie, tuf, spuw, speek, jodevet, speeksel). [N 84 (1981)] III-1-1
speelkaart kaart: kaart (Tienray), ng kaah(R)t (Tienray) Elk van de kaarten van het kaartspel, speelkaart [flep, flik]. [N 88 (1982)] || kaart [GTRP (1980-1995)] III-3-2
speelplaats speelplaats: speulpláts (Tienray) de plaats voor of bij de school waar de leerlingen voor of na de schooltijd en tijdens de pauzes verblijven [cour, speelplaats] [N 90 (1982)] III-3-1
speels speels: speuls (Tienray) geneigd tot spelen, tot rondspringen [dartel, speels, ondeugend] [N 85 (1981)] III-1-4
speen lots: zie ook WNT s.v. "lots"zie loes; cf. WNT s.v. "loes - loeze": In Oost-Vl. vrouwenborst; in Antw. zuigdotje, speen; In het land van Waas gebruikt men "loet"; in het Z. van de Kempen lots (CV in Z.-Limb. en aangrenzende streken loetsj (Jongeneel Afl. loezen , aan een dot zabberen; in het Z. der Kempen: lotsen, zuigen  loets (Tienray) speen; een gummidop op een zuigfles [speen, fiep, frutter, tutter, toetje, fiepke, frut, stiekse] [N 86 (1981)] III-2-2
speen van de koe deem: dēm (Tienray) [N C, 12; JG 1a, 1b; A 30, 6a; L 8, 24b; L 14, 27b; L 49, 6a; monogr.] I-11