29624 |
steekschop voor klei |
leemschup:
liǝmsxøp (L245b Tienray
[(id)]
)
|
Platte, vierkante schop. De steekschop was doorgaans van hout vervaardigd, waardoor de gestoken klei er niet aan bleef vastkleven, vooral wanneer het hout voortdurend nat werd gemaakt. Het schopje was voorzien van een korte steel. De schrooischup was een scherpe steekschop, met een aan de hoes aangelaste stevige ijzeren pen haaks aan de schop. Tot rond de jaren dertig, toen men begon met het mechanisch delven van klei, was de schrooischup een onmisbaar stuk gereedschap voor de kleidelver. Door middel van een stevige trap op de ijzeren pen met de steekklomp, werd de schrooischup pal langs de verticale wand in de kleilaag gedreven, teneinde het afsteken van een nieuwe kleilaag te vergemakkelijken (Tegels Dialek, pag. 118). [N 98, 35; monogr.]
II-8
|
32871 |
steel van de zeis |
([zeis])snaad:
([zeis])snaad (L245b Tienray)
|
De benamingen voor de steel van de zeis. Zie de algemene toelichting bij deze paragraaf en afbeelding 4. In de Nijmeegse vragenlijst 18 is gevraagd naar het voorkomen van de zeis met een steel als van model B. Van de 133 invullers kenden er 110 het model niet. Op een enkele uitzondering na (die wijst op het te maaien object: taludzeis, serdelzeissem) heeft het model geen aparte naam; soms wordt uitdrukkelijk opgegeven dat het bovenste handvat ontbreekt of vroeger ontbrak (in P 197, Q 94, 99, 171, 172, 174, 175, 178, 179, 179a en 188). Het voorkomen van model B is ook nog af te leiden uit de opgaven over de benamingen van de handvatten, nl. daar waar het bovenste handvat "kort" of het onderste "lang" wordt genoemd (in L 324 en 382). De twee invullers van L 318b beschreven kennelijk zowel model A als model B: de één noemde het bovenste handvat het lange en het onderste het korte; de ander deed dit precies omgekeerd. Tenslotte is het voorkomen van model B af te leiden uit de antwoorden op de Nijmeegse vragenlijst C, waar is gevraagd naar het handvat van de zeis, "indien er maar één is" (zie het lemma ''enkelvoudig handvat''); op deze vraag is bevestigend geantwoord in 16 plaatsen. Op grond van al deze gegevens is in kaart 11 aangegeven waar model B voorkomt. Zie verder onder de lemma''s over de handvatten van de steel van de zeis en afbeelding 4. Met ''werf'' en ''gewerf'', die in dit lemma voorkomen, wordt doorgaans de steel van de zicht aangeduid. Voor de fonetische documentatie van het woorddeel ''zeis'' zie het lemma ''zeis''. Wanneer er meer dan één variant voor een plaats was opgegeven, is bij voorkeur het materiaal van de mondelinge enquêtes in kaart gebracht.' [N 18, 67a; JG 1a, 1b, 2c; A 14, 6; L 45, 6; add. uit N 14, 131; N 18, 68 en 69; A 4, 28; A 14, 2; A 23, 16; L 20, 28; monogr.]
I-3
|
33039 |
steel van de zicht |
werf:
wɛrǝf (L245b Tienray)
|
Houten gedeelte van de zicht. De lengte hiervan is ± 80 cm; aan het ene uiteinde zit het handvat en aan het andere wordt het blad bevestigd. Zie de algemene toelichting bij paragraaf 4.2 en afbeelding 5. Vergelijk ook lemma en kaart ''steel van de zeis'' (3.2.3) in aflevering I.3. Omdat men ter plaatse de zicht vanouds niet gebruikte, is er voor de steel geen naam bekend in: L 312, 313, 315, 316, 353, 354, 355, 356, 358, 359, 361, 362, 363, 364, 365, 366, 368 en 413. Als voor dezelfde plaats zowel een simplex (werf, gewerf) alsook een samenstelling (zichtewerf e.d.) is opgegeven, is in dit lemma alleen het simplex opgenomen. De snaad-opgaven zijn wel overdrachtelijk vanwege de steel van zeis; de steel-opgaven zijn doorgaans jong. Voor de fonetische documentatie van het woorddeel [zicht] zie het lemma ''zicht'' (4.3.1). [N 18, 70a; JG 1a, 1b, 2c; A 14, 8; L 45, 8; monogr.; add. uit: N 14, 131; A 14, 10; Lu 1, 16.2]
I-4
|
19408 |
steelvormig handvat |
steel:
steel (L245b Tienray)
|
Rechte greep waarmee b.v. een pan, kan pot, lepel, vork wordt aangepakt (steel, handvat, handsvat) [N 79 (1979)]
III-2-1
|
20942 |
steen |
pit:
Veldeke aangepast kers
pit (L245b Tienray),
steen:
Veldeke aangepast perzik, pruim
stieën (L245b Tienray)
|
De pit van een steenvrucht (kern, steen, pit, baak, teel, kelling). [N 82 (1981)]
III-2-3
|
19837 |
steen voor de inmaakpot |
moeskei:
muskeͅi̯ (L245b Tienray)
|
steen om op de moeston te leggen, om het afsluitend deksel op het moes te drukken
III-2-1
|
25250 |
steen, maat van 6 kilo |
steen:
Ene stieën vlas: een bussel van zes kg. fijn gehekeld vlas.
stieën (L245b Tienray)
|
bepaalde hoeveelheid (zes kg.)
III-4-4
|
29595 |
steenbakker |
tichelaar:
tixǝlǝr (L245b Tienray)
|
Algemene benaming voor de persoon die bakstenen vervaardigt of een steenbakkerij in eigendom heeft. Jongeneel (pag. 9) merkt over de term brikkenbakker op: ø̄̄Men ontbiedt hier steenbakkers, die op het erf zelf, waar men een huis wil bouwen, van het leem uit den bodem steenen bakken.ø̄̄ [N 98, 2; monogr.; N 30, 52c add.]
II-8
|
29594 |
steenbakkerij |
steenoven:
stęnǫvǝ, stiǝnǫvǝ (L245b Tienray)
|
Algemene benaming voor de plaats waar of de fabriek waarin bakstenen vervaardigd worden. Een aantal opgaven is mogelijk specifiek van toepassing op de oven waarin het bakproces van de kleiprodukten plaatsvindt. [N 98, 1; monogr.; N 30, 52c add.]
II-8
|
19637 |
steenkool |
kolen:
kō̞lə (L245b Tienray)
|
steenkool
III-2-1
|