e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Tienray

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
straatgoot goot: ps. omgespeld volgens Frings (deze combinatieletter is niet te maken).  gø͂ͅt (Tienray) een geul langs de weg waarlangs afvalwater kan wegstromen [N 90 (1982)] III-3-1
streng streng: streng (Tienray) niet toegevend, weinig vrijheid veroorlovend, stipt oordelend volgens wet of voorschrift [strak, streng, hard] [N 85 (1981)] III-1-4
streng garen [cf. wld ii.7: 24-25] streen: streen (Tienray) Aantal te samen gedraaide of gewonden bundel draden waarin garen in de handel komt (streng, streen, kluit) [N 79 (1979)] III-1-3
strijkbord, riester riester: ristǝr (Tienray) Het strijkbord, riester of rooster is het op de ploegschaar volgend ijzeren (vroeger houten) blad, dat de grond die door kouter en schaar is losgesneden, omkeert en in de vorige voor schuift. Men zie ook de toelichting bij het lemma ploegschaar. [A 26, 6; Lu 4, 6; JG 1a + 1b; N 11, 31.I.a; N 11A, 85d + 87b + 88b + 89c; monogr.] I-1
strijkijzer strijkijzer: striekīēzer (Tienray) Werktuig om linnengoed mee te strijken (strijkijzer, ijzer, strijkbout) [N 79 (1979)] III-2-1
stro struu: strø̢̢i̢ (Tienray) Halmen van gedorst koren. De algemene benaming. Zie ook de toelichting bij paragraaf 6.4. [JG 1a, 1b, 2c; L 7, 60a; R [s], 6; S 36; Wi 4; monogr.; add. uit N 5, 83] I-4
stromijt struumijt: strøi̯mit (Tienray) Mijt van gedorst stro. [N 5, 86a; N 5A, 82a; monogr.] I-4
stronk van de knotwilg poest: Veldeke aangepast  poest (Tienray) Het korte onderstuk van een wilg wanneer de takken vlak boven de grond worden afgekapt. [N 82 (1981)] III-4-3
stronk, stengel van koolplanten stronk: Veldeke aangepast  strónk (Tienray) Het onderste en binnenste harde gedeelte van een koolplant waaruit de bladeren spruiten (stronk, stam). [N 82 (1981)] I-7
strontje schijtvlek: schietvlek (Tienray), wegeschijter: wègeschieter (Tienray) Zweertje op het ooglid (paddescheet, paddeschijter, kween, griet, wegescheet, padoog, schietvlek). [N 84 (1981)] III-1-2