| 24598 |
stuifzwam |
stuifzwam:
± Veldeke vert uit Nederl.
stuifzwam (L245b Tienray)
|
Stuifzwam: het vruchtlichaam is ei- tot peervormig en scheurt bij rijpheid van de sporen aan de top open; de jonge exemplaren zijn eetbaar (stuifbal, aardbuil, wolfsvrees, domper, foens, poefer, bovist). [N 92 (1982)]
III-4-3
|
| 22362 |
stuiken |
stuiken:
stoeke (L245b Tienray)
|
Knikkers in een kuiltje gooien [stoeken, stuiten]. [N 88 (1982)]
III-3-2
|
| 18061 |
stuipen |
kramp:
krâmp (L245b Tienray),
stuipen:
stüppe hebbe (L245b Tienray),
(ziekte)
stüppe (L245b Tienray)
|
stuipen: De stuipen hebben: een aanval van stuipen hebben (spinneweven, spinnevoeten, stuiptrekken, in de gaven liggen). [N 84 (1981)] || stuipen: Plotselinge spiersamentrekkingen, vaak samen met bewustloosheid; stuipen (stuipen, gaven, convulsies). [N 84 (1981)]
III-1-2
|
| 33643 |
stuk grond |
perceel:
pǝrsiǝl (L245b Tienray),
plak:
plak (L245b Tienray)
|
Een stuk land, een perceel grond, in het algemeen. [N 27, 2a en 5; Vld.; N 11A, 106 add.; monogr.]
I-8
|
| 33712 |
stuk onontgonnen grond |
stuk woeste grond:
støk wustǝ grōnt (L245b Tienray)
|
Een stuk woeste grond, nog niet ontgonnen hei, veen of moeras. [N 27, 4a; N 11, 6; N 11A, 112; ALE 254]
I-8
|
| 34023 |
stuks -vee |
einden:
ɛndǝ (L245b Tienray)
|
Een boer heeft 10, 12, 14 enz. stuks vee. [N 3A, 2]
I-11
|
| 18929 |
stuntelen |
hampelen:
hāmpele (L245b Tienray),
hannesen:
hannese (L245b Tienray),
haspelen:
haspele (L245b Tienray),
hāspele (L245b Tienray)
|
moeizaam met iets bezig zijn zonder veel te vorderen [haspelen, stuntelen, frotten] [N 85 (1981)] || onhandig doen || onhandig iets doen
III-1-4
|
| 20847 |
suiker |
suiker:
sukər (L245b Tienray)
|
suiker
III-2-3
|
| 33230 |
suikerbiet |
suikerbiet:
sukǝrbit (L245b Tienray)
|
Beta vulgaris L. subsp. vulgaris, var. altissima. De suikerbiet is een veredeling van de voederbiet met een groot aandeel suikers in de vaste bestanddelen en dateert van het begin van de twintigste eeuw. De knol groeit helemaal onder de grond en gedijt het best op kleigronden. Het is één van de belangrijkste cultuurgewassen op de leemhoudende gronden in Limburg en levert de grondstoffen voor de stroopfabricage en voor de suikerindustrie in Haspengouw. De volgorde van de varianten is zoals steeds eerst naar het tweede element (biet, kroot, enz.); daarbinnen naar de varianten van suiker-; naar het vocalisme zijn in dit eerst lid drie groepen te onderscheiden, die wijzen op verschillende ontleningslagen, corresponderend aan de Nederlandse (ø̜i̯) van ɛsuikerɛ, aan de Duitse (u) van ɛZuckerɛ en aan de Franse (y) van ɛsucreɛ. [N 12, 37; N 12A, 2; A 13, 2c; A 49, 3; L B2, 361; L 43, 4a; R 3, 97; monogr.; add. uit JG 1b]
I-5
|
| 20543 |
suikerklontje |
klontje:
kleuntje (L245b Tienray)
|
klontje; Hoe noemt U: Een blokje suiker (klontje) [N 80 (1980)]
III-2-3
|