id | Begrip | Trefwoord: dialectopgave (plaats) | Omschrijving |
---|---|---|---|
24748 | vingerhoedskruid | vingerhoedskruid: ± Veldeke vert. uit Ned? vingerhoedskrúd (Tienray) | Vingerhoedskruid (digitalis purpurea 30 tot 150 cm groot. De stengels en bloemstelen zijn viltig behaard, de bladeren zijn ei- tot lancetvormig, de bladrand is gekarteld. De bladeren zijn aan de onderkant grijsharig. De bloemen staan in eindstandige tro [N 92 (1982)] III-4-3 |
24265 | vink | boekvink: boekvink (Tienray), boekvīnk (Tienray), vink: vīnk (Tienray) | botvink || Hoe heet de vink? [DC 06 (1938)] || vink III-4-1 |
22671 | viool | viool: viūəl (Tienray) | Het muziekinstrument dat bestaat uit een houten kast met klankgaten en een hals waarop 4 snaren zijn gespannen en dat bespeeld wordt met behulp van een strijkstok [viool, fiool, tremp]. [N 90 (1982)] III-3-2 |
19745 | viooltje | viool: vioeël (Tienray), viooltje: ± Veldeke viöltje (Tienray) | [N 92 (1982)] I-7 |
24402 | visaas | aas: āōs (Tienray) | aas om te vissen III-4-2 |
22413 | vishengel | visgaard: visgerd (Tienray), visgarde: visgerd (Tienray) | Het vistuig bestaande uit een lange houten of rieten stok; aan het uiteinde is een snoer bevestigd waaraan een verschuifbare dobber zit en aan het einde een haakje [hengelgarde, topgaarde, geert, garde, lijn, roede, visgeert, vislijn, visroede]. [N 88 (1982)] || vishengel III-3-2, III-4-2 |
22852 | viskorf | aalskorf: aolskörf (Tienray) | aalsfuik III-4-2 |
24427 | vissen, ww. | koekelen: koekele (Tienray), snoeken: snōēke (Tienray), stulpen: ö lang stölpe (Tienray) | stulpen, met de stulpmand vissen || vissen met kokkelkoorn || vissen op snoek III-4-2 |
22414 | vissnoer | reep: rieep (Tienray) | Een touw met een of meer haken om vis te vangen [snoer, lijn]. [N 88 (1982)] III-3-2 |
20730 | vlaai met deegdeksel | dekselvlaai: dɛksəlflāi̯ (Tienray) | vla met deksel III-2-3 |