33288 |
vlasbraak |
braak:
brāk (L245b Tienray),
zwing:
zweŋ (L245b Tienray)
|
Toestel om vlasstengels te pletten. De zwing is een langwerpige afgeronde plank met een handvat om de "scheven" (vergelijk het lemma Hede-, Vlas- of Hennepafval) van het vlas los te slaan. [monogr.; add. uit N 48, 16b]
I-5
|
17751 |
vlechten |
vlechten:
ps. "^"= laag (volgens de invuller).
vlêchte (L245b Tienray)
|
lokken haar op regelmatige wijze kruizelings door elkaar strengelen [vlechten, breien] [N 86 (1981)]
III-1-1
|
24457 |
vleermuis |
vleermuis:
flèèrmōēs (L245b Tienray)
|
vleermuis
III-4-2
|
23942 |
vlees derven |
geen vlees eten:
gèn vleis ète (L245b Tienray)
|
Zich onthouden van vlees e.d., zich vlees e.d. ontzeggen. [N 96D (1989)]
III-3-3
|
21442 |
vleien |
muiken:
[of meuken?, rk]
moeke (L245b Tienray),
vleien:
vleie (L245b Tienray)
|
iemand dingen zeggen die hem aanstaan en aangenaam zijn, maar die overdreven en onwaar zijn, om bij hem in een goed boekje te komen staan [mouwvegen, mouwstrijken, afluizen, fletsen, lemmen, loeflokken, vleien, bakkeleien, flodderen] [N 85 (1981)]
III-3-1
|
19127 |
vleier |
kontenkruiper:
kóntekroeper (L245b Tienray),
vleier:
vleier (L245b Tienray)
|
een persoon die graag vleit [zie vraag 365] [bloksleep, bloksleper, fleerbaard, kontekruiper, mouwveger] [N 85 (1981)]
III-3-1
|
34378 |
vleiwoord voor het varken |
kuusje:
kuskǝ (L245b Tienray)
|
[VC 14, 2c v]
I-12
|
24391 |
vliegen, weven van een vlieg |
draaien:
Veldeke (aangepast)
drejje (L245b Tienray)
|
Hoe noemt u draaiende bewegingen maken om iemands hoofd, gezegd van een vlieg of mug (weven) [N 83 (1981)]
III-4-2
|
19452 |
vliegenraam, hor |
vliegenhortje:
vliegehörtje (L245b Tienray)
|
Vlechtwerk van metaaldraad in een raam gevat dat voor een venster wordt gezet om het binnenvliegen van insekten te beletten (hor, horretje, zeef, draad) [N 79 (1979)]
III-2-1
|
22375 |
vlieger |
vlieger:
vlieger (L245b Tienray)
|
Het speelgoed bestaande uit een licht gestel, met papier bespannen, dat aan een lang touw in de lucht opgelaten wordt [vlieger, boog, draak, beugel, vliegaard, vliegerd]. [N 88 (1982)]
III-3-2
|