24471 |
bloem (alg.) |
bloem:
bloem (L245b Tienray)
|
bloem
III-4-3
|
24629 |
bloembol |
bol:
Veldeke aangepast voorbeeld narcis / m. bladeren bekleed stengeldeel
bol (L245b Tienray),
knol:
Veldeke aangepast voorb. aardappel / verdikte stengel met knoppen
knol (L245b Tienray)
|
Het onderaards, met dikke balden bolvormig bekleed stengeldeel, waaruit een bloem kan groeien; een bloembol (klieste, klister, kleister, bol, bloembol, knol, ajuin). [N 82 (1981)]
III-4-3
|
24649 |
bloemknop |
bloemknop:
Veldeke aangepast
bloemknop (L245b Tienray)
|
De knop waaruit een bloem groeit (bot, bloembot, bloemknop). [N 82 (1981)]
III-4-3
|
21107 |
bloemkool |
bloemkool:
bloemkoeël (L245b Tienray)
|
bloemkool
I-7
|
19323 |
bluf |
gezwets:
gezwets (L245b Tienray, ...
L245b Tienray)
|
opscheppende taal [blaai, paf, ambras, stoef] [N 85 (1981)]
III-1-4, III-3-1
|
17881 |
bluts |
bult:
(uitdeuken?)
bult (L245b Tienray),
buts:
(uitdeuken)
buts (L245b Tienray),
dompel:
(holte ontstaat)
dûmpel (L245b Tienray)
|
Deuk: een buiging in een effen opppervlak door een stoot veroorzaakt (buts, bluts, bult, duts, deuk). [N 84 (1981)]
III-1-2
|
17882 |
blutsen |
blutsen:
blutse (L245b Tienray),
butsen:
butse (L245b Tienray)
|
Blutsen: een buil slaan, een deuk slaan (blutsen, knutsen, butsen). [N 84 (1981)]
III-1-2
|
33507 |
blutsen, van een appel |
butsen:
Veldeke aangepast
butse (L245b Tienray)
|
Een appel of peer oppervlakkig beschadigen zoda er een zachte plek ontstaat (blutsen, kneuzen, keuzen). [N 82 (1981)]
I-7
|
24999 |
bobbel, kleine verhevenheid |
brobbel:
broebel (L245b Tienray),
knobbel:
knoebel (L245b Tienray)
|
een kleine, ronde, meestal holle verhevenheid op een oppervlak [bobbel, brobbel, knobbel, hulte] [N 91 (1982)]
III-4-4
|
21864 |
bod |
bod:
bod (L245b Tienray)
|
de geboden som op een veiling [bod, gebod, roep] [N 89 (1982)]
III-3-1
|