33331 |
boerenzoon |
boerenjong:
burǝjǫŋ (L245b Tienray)
|
Bij halfersjong is de betekenis gespecificeerd: "pachterszoon".
I-6
|
24123 |
boerenzwaluw, zwaluw |
zwalf:
zwelf (L245b Tienray, ...
L245b Tienray)
|
boerenzwaluw [DC 18 (1950)] || zwaluw
III-4-1
|
21309 |
boerin |
boerenvrouw:
burǝvrǫu̯ (L245b Tienray),
vrouw:
vrouw (L245b Tienray)
|
[L 1, a-m; S 6; Wi 18; monogr.]de vrouw van een boer [meesterse, bazin(ne), vrouw, juffrouw, mevrouw] [N 87 (1981)]
I-6, III-3-1
|
18836 |
boertig |
plat:
plat (L245b Tienray)
|
met zeer platte humor [drollig, boertig] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
33332 |
boertje, kleine boer |
boertje:
burkǝ (L245b Tienray),
byrkǝ (L245b Tienray),
keuter:
kø̜tǝr (L245b Tienray),
keuterboer:
kø̜tǝrbūr (L245b Tienray),
keuterboertje:
kø̜̄tǝrburkǝ (L245b Tienray)
|
Keuterboer, bewoner van een kleine boerderij; soms wordt er uitdrukkelijk bij vermeld dat het bedrijf minder dan ongeveer 3 ha telt, of dat de boer niet een volwaardig paard tot zijn beschikking heeft. Voor vatsji (hier met betekenisuitbreiding), zie het lemma "koewachter" (1.3.14). [A 30A, 3c en 3e; monogr.; add. uit Wi 2]
I-6
|
21605 |
boete |
boete:
boete (L245b Tienray, ...
L245b Tienray)
|
Boete [de boes]. [N 96D (1989)] || een geldstraf [boete, kore, amende] [N 90 (1982)]
III-3-1, III-3-3
|
18064 |
bof |
bof:
(tegenwoordig)
bóf (L245b Tienray),
dikoor:
dikoeër (L245b Tienray)
|
Bof: de ziekte waarbij men een opgezet gezicht krijgt door ontsteking van de oorspeekselklier en zwelling van de lymfevaten (dikoor, smartoor, bof). [N 84 (1981)]
III-1-2
|
20517 |
bokking |
bokkem:
bukkem (L245b Tienray),
bøkəm (L245b Tienray)
|
bokking || haring; Hoe noemt U: Een gerookte haring (massisse, bukkem, boesterin, boksharing) [N 80 (1980)]
III-2-3
|
24705 |
bolderik |
bolderik:
± Veldeke Ned?
bolderik (L245b Tienray)
|
Bolderik (agrostemma githago 20 tot 90 cm hoog. De stengels zijn dicht behaard; de bladeren zijn lancetvormig, spits en ongesteeld, tevens dicht behaard; de bloemen zijn lang gesteeld en afzonderlijk groeiend, de kleur is roodviolet met donkere lengtest [N 92 (1982)]
III-4-3
|
21009 |
bolster van een noot |
bast:
Veldeke aangepast
bāst (L245b Tienray)
|
De harde huid van een noot (bast, bolster, sloester, schaal, hulster, boost, bluster, boets, schulp, schelp, snoester). [N 82 (1981)]
III-2-3
|