| 23933 |
zondag |
zondag:
zóndag (L245b Tienray)
|
De zondag, dag des Heren. [N 96D (1989)]
III-3-3
|
| 23934 |
zondag houden |
zondag houden:
zóndag halde (L245b Tienray)
|
De zondag houden/vieren/eerbiedigen/heiligen. [N 96D (1989)]
III-3-3
|
| 23534 |
zondagmissaal |
missaal:
missaal (L245b Tienray)
|
Een kerkboek met misgebeden voor de zondagen en feesten van het kerkelijk jaar [zondagsmissaal(tje)?]. [N 96B (1989)]
III-3-3
|
| 18670 |
zondagse kleren |
zondagse kleren:
zondagse klieër (L245b Tienray)
|
De kleren die men s zondags draagt. [DC 62 (1987)]
III-1-3
|
| 23339 |
zonde |
zonde:
zónde (L245b Tienray)
|
Een zonde [zund, zung]. [N 96D (1989)]
III-3-3
|
| 18890 |
zonder opzet |
niet expres:
niet expres (L245b Tienray),
zonder bezei:
(= zonder t zich bewust te zijn).
zonder bezej (L245b Tienray)
|
zonder opzet, zonder bedoeling [buiten besouw] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
| 20066 |
zonnebloem |
zonnebloem:
± Veldeke
zónnebloem (L245b Tienray)
|
Zonnebloem (heleanthus annuus) (kleine zonnebloem, zonneroos, zonnester, zonnebloem, zonnewende, helenium). [N 92 (1982)]
III-2-1
|
| 32455 |
zoolbeslag |
hoogsel:
hø̜xsǝl (L245b Tienray)
|
Stuk leer, rubber of hout dat onder de zool van de klomp wordt aangebracht. [N 24, 71; monogr.]
II-12
|
| 20189 |
zoon |
jong:
joŏng (L245b Tienray),
zoon:
zōēən (L245b Tienray)
|
(zoon;) Hoe wordt de zoon door de ouders aangesproken, als hij niet bij zijn naam wordt genoemd? [DC 05 (1937)] || zoon; (Hoe wordt de zoon door de ouders aangesproken, als hij niet bij zijn naam wordt genoemd?) [DC 05 (1937)]
III-2-2
|
| 20826 |
zout |
zout:
zālt (L245b Tienray)
|
zout
III-2-3
|