20735 |
aardbeienvlaai |
aardberenvlaai:
ɛrt˂bēͅrəflāi̯ (L245b Tienray)
|
aardbeienvlaai
III-2-3
|
24922 |
aarde, grond |
poestaarde:
#NAME?
poestèèrt (L245b Tienray)
|
donkerbruin vruchtbaar zand met water [get] [N 81 (1980)]
III-4-4
|
18905 |
aarden |
de aard krijgen:
den aard kriege (L245b Tienray),
de draai vinden:
den drèej viende (L245b Tienray)
|
zich op een andere plaats waar men zich gevestigd heeft, thuis gaan voelen [aarden, de aard krijgen] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
29574 |
aarden pot |
aarden pot:
ɛ̄rdǝ pǫt (L245b Tienray),
keulse pot:
kø̜lsǝ pǫt (L245b Tienray),
uilespot:
ȳlǝspǫt (L245b Tienray),
ūlǝspǫt (L245b Tienray)
|
Aarden pot, bleekbruin van kleur. Dorren (Valkenburgs Woordenboek) merkt op pag. 15 over de term baar op: ø̄̄Naar de grootte onderscheidt men één-, twee- en drieschildersbaren, wijl ze gemerkt zijn met één, twee of drie schildjes (reliefstempels), met een inhoud van circa 20, 30 en 40 liter.ø̄̄ De driekroonse pot was een verglaasde pot voor het inmaken van zuurkool, braadworst en bonen. De pot was gemerkt met drie kroontjes en had een inhoud van 20 tot 50 liter. Het woordtype driekronenpot duidt waarschijnlijk een vergelijkbare pot aan. Zie hiervoor ook de toelichting bij het lemma ɛstroopvatɛ in wld II.2, pag. 59.' [N 49, 103b; L 1a-m; L 32, 15a; L 32, 15b; R 3, 5; S 1; monogr.]
II-8
|
19509 |
aardewerk |
aardewerk:
ɛ̄rdəweͅrk (L245b Tienray)
|
aardewerk
III-2-1
|
24073 |
aartsbisschop |
aartsbisschop:
aartsbisschop (L245b Tienray)
|
Een aartsbisschop [ärtsbiskop]. [N 96D (1989)]
III-3-3
|
23897 |
aartsengel |
aartsengel:
aartsengel (L245b Tienray)
|
Een aartsengel (zoals Gabriël, Michaël, Rafaël). [N 96D (1989)]
III-3-3
|
19283 |
aarzelen |
treuzelen:
treuzele (L245b Tienray, ...
L245b Tienray)
|
bang om iets te doen, niet durven doen [aarzelen, twijfelen, tukken, treuzelen, teutelen, draaien] [N 85 (1981)] || uit besluiteloosheid zich weerhouden, niet goed durven [aarzelen, dubben, teutelen, pieraarzen, dobben] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
23991 |
absolutie |
absolutie (<fr.):
absolutie (L245b Tienray)
|
Absolutie [abseloetsioeën]. [N 96D (1989)]
III-3-3
|
24083 |
abt |
overste:
overste (L245b Tienray)
|
Een overste in een klooster, abt [euverste, opperste]. [N 96D (1989)]
III-3-3
|