e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Tienray

Overzicht

Gevonden: 3725

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
aardbeienvlaai aardberenvlaai: ɛrt˂bēͅrəflāi̯ (Tienray) aardbeienvlaai III-2-3
aarde, grond poestaarde: #NAME?  poestèèrt (Tienray) donkerbruin vruchtbaar zand met water [get] [N 81 (1980)] III-4-4
aarden de aard krijgen: den aard kriege (Tienray), de draai vinden: den drèej viende (Tienray) zich op een andere plaats waar men zich gevestigd heeft, thuis gaan voelen [aarden, de aard krijgen] [N 85 (1981)] III-1-4
aarden pot aarden pot: ɛ̄rdǝ pǫt (Tienray), keulse pot: kø̜lsǝ pǫt (Tienray), uilespot: ȳlǝspǫt (Tienray), ūlǝspǫt (Tienray) Aarden pot, bleekbruin van kleur. Dorren (Valkenburgs Woordenboek) merkt op pag. 15 over de term baar op: ø̄̄Naar de grootte onderscheidt men één-, twee- en drieschildersbaren, wijl ze gemerkt zijn met één, twee of drie schildjes (reliefstempels), met een inhoud van circa 20, 30 en 40 liter.ø̄̄ De driekroonse pot was een verglaasde pot voor het inmaken van zuurkool, braadworst en bonen. De pot was gemerkt met drie kroontjes en had een inhoud van 20 tot 50 liter. Het woordtype driekronenpot duidt waarschijnlijk een vergelijkbare pot aan. Zie hiervoor ook de toelichting bij het lemma ɛstroopvatɛ in wld II.2, pag. 59.' [N 49, 103b; L 1a-m; L 32, 15a; L 32, 15b; R 3, 5; S 1; monogr.] II-8
aardewerk aardewerk: ɛ̄rdəweͅrk (Tienray) aardewerk III-2-1
aartsbisschop aartsbisschop: aartsbisschop (Tienray) Een aartsbisschop [ärtsbiskop]. [N 96D (1989)] III-3-3
aartsengel aartsengel: aartsengel (Tienray) Een aartsengel (zoals Gabriël, Michaël, Rafaël). [N 96D (1989)] III-3-3
aarzelen treuzelen: treuzele (Tienray, ... ) bang om iets te doen, niet durven doen [aarzelen, twijfelen, tukken, treuzelen, teutelen, draaien] [N 85 (1981)] || uit besluiteloosheid zich weerhouden, niet goed durven [aarzelen, dubben, teutelen, pieraarzen, dobben] [N 85 (1981)] III-1-4
absolutie absolutie (<fr.): absolutie (Tienray) Absolutie [abseloetsioeën]. [N 96D (1989)] III-3-3
abt overste: overste (Tienray) Een overste in een klooster, abt [euverste, opperste]. [N 96D (1989)] III-3-3