33095 |
dak van de mijt |
muts:
møts (L245b Tienray)
|
Zie de toelichting bij het lemma ''buitenstaande korenmijt'' (5.1.18). Kap kan zowel op het gehele dak of, elders, alleen op de spits van het dak wijzen. In Q 158a wordt uitdrukkelijk aangegeven dat het dak kan uitlopen in een ronde spits ("appel") of in een spitse ("peer"), zie ook het lemma ''spits, kop van de mijt'' (5.1.24) en afbeelding 8. De opgaven die betrekking hebben op het materiaal waarmee gedekt wordt staan in het lemma ''strowalm'' (6.1.25). [N 15, 45b; JG 1a, 1b; monogr.]
I-4
|
30522 |
daklei |
lei:
lęj (L245b Tienray)
|
Zie kaart. Tot een dun plaatje gekloofde leisteen dat als dakbedekking wordt gebruikt. De vorm van de dakleien is langwerpig, geheel rechthoekig, met één of meer afgesnuite hoeken, of aan één einde halfrond. De afmeting ervan varieert van 26x14 cm voor een Franse, tot 61x36 cm voor een Engelse lei. De dikte bedraagt tussen 2,5 en 8 mm. ø̄De Belgische lei - Maaslei - is donkerblauw en goed bestand tegen het weêr. De Duitsche leien - Rijn- en Moezellei - zijn eveneens blauw, taai en dik, maar worden op den duur iets zachter; de Moezelleien springen in strenge winters wel. Onder de Fransche leien onderscheidt men die van Rimogne (blauw of groen), Fumay (rood of paars) en Delville (groen); vooral die van Fumay en Rimogne zijn zeer duurzaam. De Engelsche leien zijn in 't algemeen vaster en harder dan die van het vasteland, roodachtig of paars, ook wel blauw; deze zijn de beste.ø̄ (Zwiers II, pag. 15). [N 32, 49b; N 64, 156c; N 79, 5; L 37, 26a; Gi 2, 47; monogr.; Vld; div.]
II-9
|
29893 |
dakpan |
pan:
pan (L245b Tienray)
|
Algemene benaming voor een uit klei vervaardigde en vervolgens gebakken dakbedekking in de vorm van een vierkante of rechthoekige plaat. Naar vorm en afmeting worden gebakken pannen onder verschillende namen in de handel gebracht. Zo onderscheidt men bij de holle pannen de oud-hollandse pan, de verbeterde holle pan en de romaanse pan. Bij de vlakke pannen kent men de Tuile du Nord, de vlakke muldenpan, de holle muldenpan en de kruispan. [N 32, 44a; Gi 2, 48; monogr.]
II-8
|
24915 |
dal, vallei |
dal:
del (L245b Tienray),
laagte:
legt (L245b Tienray)
|
dal, vallei, stuk land dat gelegen is tussen meerdere heuvels of bergen [del] [N 81 (1980)] || laagte, slenk, stuk land dat gelegen is tussen twee heuvels [diepte, zonk, zink, put, kwacht, zomp, zak, slaai] [N 81 (1980)]
III-4-4
|
21172 |
dam |
dijk:
diek (L245b Tienray)
|
de in en dwars over een water opgeworpen wal die dient om het water te keren, de stroom te leiden of te verdelen (dam, menuët) [N 90 (1982)]
III-3-1
|
21128 |
damesfiets |
damesfiets:
damesfiets (L245b Tienray)
|
Hoe noemt u in uw dialect: een rijwiel waar vrouwen op rijden [N 99 (1991)]
III-3-1
|
18577 |
damesonderbroek |
vrouwluionderboks:
vrollüjonderboks (L245b Tienray)
|
Onderbroek voor vrouwen. [DC 62 (1987)]
III-1-3
|
24984 |
damp, stoom |
stoom:
stoeëm (L245b Tienray),
zwaai:
zwaai (L245b Tienray)
|
damp van kokend water [DC 28 (1956)] || wasem, damp
III-4-4
|
19633 |
dampen |
fompen:
fompə (L245b Tienray),
paffen:
paffe (L245b Tienray),
paven:
pāvə (L245b Tienray)
|
paffen; Hoe noemt U: Op een hoorbare manier roken; geweldig veel roken (paffen, plotsen) [N 80 (1980)] || veel roken || zwaar pijp, sigaren of sigaretten roken
III-2-3
|
33519 |
dauw op vruchten |
dauw:
Veldeke aangepast
dauw (L245b Tienray)
|
Het tijdens de rijping op druiven, pruimen, appelen, etc. ontstane laagje dat de glans verdoft en aan de vruchten een frisse aanblik geeft (dauw, loom, dons, was). [N 82 (1981)]
I-7
|