23471 |
de doodsklok luiden |
de doodsklok luiden:
de dooedsklok lujje (L245b Tienray)
|
Het luiden voor iemand die pas gestorven is, een overledene overluiden [t loet tsóm doeëd, de doodsklok luiden, iemand ovverluuje?]. [N 96A (1989)]
III-3-3
|
20395 |
de echtelijke staat |
trouw, de -:
trouw (L245b Tienray),
ien euren trouw hebben ze het goed gedaan: is de tijd dat ze getro7uwd zijn hebben ze succes gehad
trouw (L245b Tienray)
|
de echtelijke staat, het gehuwde leven [ieësjtand] [N 96D (1989)] || tijd dat men getrouwd is
III-2-2
|
32763 |
de eg |
eg:
ęx (L245b Tienray)
|
Het vanouds bekende, uit een raam met pinnen bestaand werktuig, waarmee akkerland oppervlakkig bewerkt wordt. Dit lemma betreft de eg in het algemeen; benamingen voor de eg naar de vorm, naar het materiaal waarvan ze gemaakt kan zijn, en naar het te verrichten werk vindt men in de volgende lemmata. Hieronder worden de typen eegde, eegd/eeg en eg onderscheiden. Onder eegd/eeg zijn dialectvarianten met en zonder dentaal bijeengezet, omdat het i.v.m. met mogelijke apocope van de dentaal niet steeds duidelijk is of ze het ene dan wel het andere type vertegenwoordigen. In verband hiermee zijn achter de plaatsnummers (soms achter de enkelvoudsvarianten) ook de opgegeven meervoudsvormen vermeld. Onder verwijzing naar het hier gemaakte onderscheid (eegde, eeg(d), eg) wordt in de volgende lemmata het betrokken woord(deel) in de typen door [eg [JG 1a+ 1b; N 11, 67; N 11A, 154a; N 15, 4; N J, 10; N P, 18a; L 33, 52; A 13, 16a; A 40, 9; Gwn 7, 3; div.; monogr.]
I-2
|
19450 |
de heg knippen |
scheren:
schéére (L245b Tienray)
|
De heg knippen (knippen, scheren, vegen) [N 79 (1979)]
III-2-1
|
21416 |
de hort op? |
op jats:
jats (L245b Tienray)
|
Uitdrukking voor: veel weg zijn; dikwijls niet thuis wezen (een dergelijke uitdrukking wordt vaak gebruikt van huisvrouwen en is wat afkeurend. Men bedoelt dan: ze hoorde voor het huishouden te zorgen, maar ze is te vaak weg om dat goed te doen) [DC 28 (1956)]
III-3-1
|
23733 |
de huiszegen bidden |
huiszegen beden:
huszegenbeje (L245b Tienray)
|
De Huiszegen bidden. [N 96B (1989)]
III-3-3
|
23594 |
de kaarsen aansteken |
aansteken:
ansteke (L245b Tienray)
|
De kaarsen aansteken [aanstèèke, aanstaoke?]. [N 96B (1989)]
III-3-3
|
23599 |
de kaarsen doven |
uitdoen:
de kerse utdoen (L245b Tienray)
|
De kaarsen doven, uitmaken, uitdoen. [N 96B (1989)]
III-3-3
|
22389 |
de kaarten couperen |
heffen:
høͅfə (L245b Tienray)
|
Een aantal kaarten van de stapel afnemen voordat ze gedeeld worden, zodat de nieuwe bovenste kaart in ieder geval onbekend is [couperen, heffen, afheffen, afkappen]. [N 88 (1982)]
III-3-2
|
22390 |
de kaarten ronddelen |
geven:
ghøͅfəvə (L245b Tienray)
|
De kaarten ronddelen [delen, geven, hangen]. [N 88 (1982)]
III-3-2
|