19678 |
achterdeur |
achteruit:
axtəryt (L245b Tienray)
|
achteruitgang
III-2-1
|
18854 |
achterdochtig |
achterdochtig:
achterdochtig (L245b Tienray)
|
een kwaad vermoeden over iemands handelingen of bedoelingen hebbend [achter-koutig, achterkousig, achterdochtig] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
25099 |
achtereen, na elkaar |
achtereen:
achterén (L245b Tienray)
|
achtereen, na elkaar
III-4-4
|
19445 |
achteruit |
plaats:
pláts (L245b Tienray)
|
Open plaats achter een huis (dam, werft, bleek, achteruit, plaats) [N 79 (1979)]
III-2-1
|
17951 |
achteruitgaan |
achteruitgaan:
achterütgaon (L245b Tienray),
achteruitwijken:
acherüt wieke (L245b Tienray)
|
Achteruitgaan (wijken, deinzen). [N 84 (1981)]
III-1-2
|
34487 |
achterwerk van de kip |
hennenvot:
hɛnǝvot (L245b Tienray)
|
I-12
|
21139 |
achterwiel van een fiets |
achterrad:
achterrad (L245b Tienray)
|
het achterwiel van een fiets [riks] [N 90 (1982)]
III-3-1
|
23549 |
acoliet |
acoliet:
akkeliet (L245b Tienray)
|
Een acoliet, een oudere misdienaar. [N 96B (1989)]
III-3-3
|
24438 |
adder |
adder:
Veldeke (aangepast)
adder (L245b Tienray)
|
Hoe noemt u een slang met een verlengde hals, een korte gedrongen romp en een korte staart. De snuit heeft een vlakke bovenkant. Het schubbenkleed is zwart of donkergrijs met een zigzagstreep over de rug en een X-teken op de kop. Zijn lengte is tot 70cm ( [N 83 (1981)]
III-4-2
|
23767 |
advent |
advent (<lat.):
advent (L245b Tienray)
|
De tijd van vier zondagen voor Kerstmis (Advent, kleine vasten). [N 96C (1989)]
III-3-3
|