32861 |
distelschopje |
distelschup:
[distel]sxøp (L245b Tienray)
|
De kleine schop met een stevig, smal (4 à 5 cm) blad en een lange steel of een handvat, speciaal voor het uitsteken van distels. Volgens de zegsman van K 278 voldoet dit gereedschap echter niet goed, want "distels steken is distels kweken; distels trekken is distels nekken"; hij gebruikt er dan ook een haak voor, om de distel met wortel en al uit te trekken. Uit Q 71 wordt nog gemeld dat dit schopje door de boer gewoonlijk zelf gemaakt wordt van een oude zeis; en uit L 330 dat, wanneer een boer wegens ouderdom met het boeren ophield, hij heel vroeger een distelschopje om zijn nek gebonden kreeg, als teken dat hij met het werk op het land stopte. In P 44 is "boomschupje" opgegeven; waarschijnlijk werd voor het uitsteken van distels hetzelfde gereedschap gebruikt als voor het ontschillen van gevelde bomen. Voor de fonetische documentatie van het woorddeel ''distel'' zie het lemma ''distel''. Zie afbeelding 3.' [N 18, 18a; monogr.]
I-3
|
22473 |
dobbelen |
dobbelen:
dobbele (L245b Tienray)
|
Het kansspel waarbij met dobbelstenen geworpen wordt om daarvan winst of verlies te laten afhangen [dobbelen, teerlingen, bollen, smakken, possediezen, tritsen]. [N 88 (1982)]
III-3-2
|
22382 |
dobbelsteen |
dobbelsteen:
dobbelstieen (L245b Tienray)
|
Kleine kubus waarvan de zes vlakken respectievelijk met 1-6 "ogen"voorzien zijn [steen, dobbelsteen, teerling]. [N 88 (1982)]
III-3-2
|
22415 |
dobber |
dobber:
dobber (L245b Tienray)
|
De kurken drijver(s) aan het snoer van een hengel [dobber, dop, kurk, upper]. [N 88 (1982)]
III-3-2
|
20332 |
dochter |
deern:
den (L245b Tienray),
dochter:
doachter (L245b Tienray),
dōchter (L245b Tienray),
maagdje:
megje (L245b Tienray)
|
(dochter;) Hoe wordt de dochter door de ouders aangesproken, als zij niet bij zijn naam wordt genoemd? [DC 05 (1937)] || dochter || dochter; (Hoe wordt de dochter door de ouders aangesproken, als zij niet bij zijn naam wordt genoemd?) [DC 05 (1937)]
III-2-2
|
20419 |
dode |
dode:
doeëje (L245b Tienray, ...
L245b Tienray),
lijk:
liek (L245b Tienray, ...
L245b Tienray,
L245b Tienray)
|
dode || het dode lichaam van een mens [lijk, dode, kadaver] [N 87 (1981)] || het lijk [de liech] [N 96D (1989)] || lijk
III-2-2
|
24726 |
dode tak |
stek:
Veldeke aangepast
stek (L245b Tienray)
|
Een dode tak (stek). [N 82 (1981)]
III-4-3
|
22350 |
doel bij verstoppertje spelen |
pot:
pot (L245b Tienray)
|
Het doel bij het verstoppertje spelen [buut]. [N 88 (1982)]
III-3-2
|
17925 |
doelloos friemelen |
handvollen:
haffele (L245b Tienray)
|
haffelen: Doelloos met de handen spelen (haffelen, krawietelen). [N 84 (1981)]
III-1-2
|
25020 |
dof, gedempt van geluid |
dof:
#NAME?
dof (L245b Tienray),
hol:
#NAME?
hòòl (L245b Tienray),
schor:
= niet helder, van menselijke stem gezegd.
schor (L245b Tienray)
|
niet helder, gedempt, gezegd van een geluid [grof, dof, hol, schor] [N 91 (1982)]
III-4-4
|