23667 |
een aflaat verdienen |
aflaat verdienen:
enne aflaot verdiene (L245b Tienray)
|
Een aflaat verdienen/winnen/bekomen/halen/bidden [ne ablas verdeene?]. [N 96B (1989)]
III-3-3
|
22483 |
een april |
een april:
ieen april (L245b Tienray)
|
De dag waarop men lichtgelovige personen om een onzinnige boodschap stuurt (1 april). [N 88 (1982)]
III-3-2
|
23781 |
een askruisje halen |
assekruisje halen:
assekrŭske hale (L245b Tienray)
|
Zich met as laten tekenen op Aswoensdag, een askruisje halen. [N 96C (1989)]
III-3-3
|
21811 |
een bevel opvolgen |
luisteren:
lüstere (L245b Tienray)
|
een bevel opvolgen [pareren, luisteren, gehoorzamen] [N 85 (1981)]
III-3-1
|
20505 |
een borrel drinken |
heffen:
høͅfə (L245b Tienray),
paven:
pāvə (L245b Tienray),
proeven:
prūūve (L245b Tienray),
pryvə (L245b Tienray),
tutteren:
tøtərə (L245b Tienray)
|
drinken inz. alcohol || drinken, borrelen || drinken, i.c. alcohol || jenever drinken; Hoe noemt U: Jenever drinken (proeven, likken) [N 80 (1980)] || veel alcoholische dranken, speciaal jenever, drinken
III-2-3
|
22484 |
een cadeau geven |
cadeau (fr.) geven:
kado gève (L245b Tienray)
|
Kado geven [schenken, besteken]. [N 89 (1982)]
III-3-2
|
20253 |
een door zwangerschap gedwongen huwelijk |
moetje:
motje (L245b Tienray)
|
een door zwangerschap gedwongen huwelijk
III-2-2
|
34532 |
een ei |
ei:
ęi̯ (L245b Tienray),
tuutei:
tytęi̯ (L245b Tienray)
|
[L 1a-m; L 3, 8; L 5, 79; L 26, 13b; L 30, 18b; L 35, 7; JG 1b; RND 123; Vld.; monogr.]
I-12
|
32747 |
een geerakker ploegen |
geren:
gī(ǝ)rǝ (L245b Tienray)
|
Afhankelijk van de gebruikte ploeg en de gevolgde ploegwijze kan de geer van een trapeziumvormige akker op verschillende manieren worden geploegd. Wordt de akker met een wentel- of een keerploeg bewerkt, dan kan men a) met de geer beginnen en dan - schuin tegen de geervoren aan - de lange voren ploegen, of b) met de lange voren beginnen en op de overblijvende geer korter wordende voren ploegen, waarbij tenslotte - schuin op de geervoren - nog enige lange sluitvoren worden geploegd. Op een uiteen te ploegen geerakker ploegt men vanaf de zijkanten eerst de lange voren, totdat men de in midden uitgezette geer bereikt. Daar ploegt men dan korter wordende voren, die in het midden (waar men moest keren) worden aangevuld met een aantal lange sluitvoren. Wordt die geerakker het jaar daarop bijeengeploegd, dan ploegt men in het midden eerst het daar uitgezette geerstuk bijeen; daarop laat men dan de lange voren volgen. Als een trapeziumvormige akker geploegd kan worden in voren die in dezelfde richting lopen als de evenwijdige korte en lange zijde van het stuk, hoeft men geen geer te ploegen. Voor het([...)-gedeelte van sommige varianten zie men het vorige lemma. [N 11, 64; N 11A, 126a + b + c + d; JG 1a + 1b; monogr.; A 33, 9 add.]
I-1
|
23950 |
een gelofte doen |
gelofte doen:
gelofte doen (L245b Tienray)
|
Een gelofte doen, afleggen bijv. om op bedevaart te gaan [gelaove, jelobe]. [N 96D (1989)]
III-3-3
|