e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... dialect=Q162p plaats=Tongeren

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
fruiten aanbraden: o’nbròië (Tongeren), indien het vlees niet dadelijk opgegeten wordt  o’nbròië (Tongeren) aanbraden || lichtjes, oppervlakkig braden om bederf te voorkomen III-2-3
fruitmand flat: flat (Tongeren  [(meervoud: flatǝ)]  ) Algemene benaming voor een mand of korf voor het bewaren en/of vervoeren van fruit. Het woordtype flats, dat door respondenten uit Haspengouw werd opgegeven, is -in het enkelvoud- eigenlijk een benaming voor een, vaak vierhoekige, exportmand. In het Tongers woordenboek (pag. 152) wordt de flat omschreven als een ronde korf met onder en boven een doorsnede van 30 cm en een hoogte van 15 √† 20 cm; de korf wordt gebruikt om er kersen en pruimen in te bewaren. Kennelijk wordt de vorm met eind -s in sommige plaatsen in Haspengouw ook voor het enkelvoud gebruikt. Vgl. het Sint-Truidens woordenboek s.v. flats, ø̄ronde fruitkorfø̄. [N 40, 96; N 40, 97; N 40, 107; monogr.] II-12
fruitworm appelmade: apəlmoͅi̯ (Tongeren) worm die in een appel huist [pieremenneke] [N 26 (1964)] III-4-2
fuchsia belletjes: [Fuchsia], bloemsoort  bêllëkë (Tongeren), fuchsia: füksià (Tongeren) fuchsia III-2-1
futloze jongen lobbes: leubbes (Tongeren), loeppie: Stevens 333: loeppï: krachteloos mens; ook lùbbë  das ’n loepie (Tongeren), lummel: das enne leummel (Tongeren), das es ena lummel (Tongeren), pummel: peummel (Tongeren), sul: tes enne seûl (Tongeren) Dat is een lummel (futloze kerel). [ZND 37 (1941)] III-1-4
gaan gaan: goi.n (Tongeren), goun (Tongeren), goən (Tongeren), gøn (Tongeren), xo(i)n (Tongeren) gaan [ZND A2 (1940sq)], [ZND m] || lopen, gaan; inventarisatie uitdrukkingen; betekenis/uitspraak [N 10 (1961)] III-1-2
gaar murw: møͅ.rf (Tongeren), møͅrv (Tongeren), møͅrəf (Tongeren), mùr’’f (Tongeren, ... ) gaar || murw || murw (gaar gekookt) [ZND A1 (1940sq)] III-2-3
gaatje voor de schoenveter oog: də ouyə (Tongeren), ougə (Tongeren) gaatjes in de schoen waardoor de veter wordt geregen [riegaater] [N 24 (1964)] III-1-3
gabardine gabardine: gabǝrdin (Tongeren) Wollen, halfwollen, katoenen of zijden stof met hoogliggende, steile keper, waterdicht gemaakt voor regenkleding (Van Dale, pag 804). [N 62, 87; N 62, 98; N 59, 201; N 62, 75f; MW; monogr.] II-7
gaffel gaffel: de gaffél taw (Tongeren), də gaffəl (Tongeren) Worden de voorste kegels niet dichter bij elkaar geplaatst? Hoe noemt men dat? [ZND 36 (1941)] III-3-2