e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... dialect=Q162p plaats=Tongeren

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
godslamp godslamp: de gòdslamp (Tongeren) De godslamp, de altijd brandende olielamp vóór het tabernakel van het hoofdaltaar of sacramentsaltaar [gods-, gôds-, gaods-, godeslamp]. [N 96A (1989)] III-3-3
godslasteren godslasteren: gòdslastere (Tongeren) Godslasteren, blasfemeren. [N 96D (1989)] III-3-3
godslastering godslastering: n gòdslastering (Tongeren) Een godslastering, blasfemie. [N 96D (1989)] III-3-3
goed liggen goed: gui̯t (Tongeren), gūt (Tongeren) Het kalf ligt goed in de baarmoeder: de voorpoten zullen het eerst naar buiten komen. [N 3A, 51] I-11
goed luisteren goed luisteren: goed laaistera (Tongeren), goed laaistere (Tongeren) goed luisteren [ZND 30 (1939)] III-1-1
goed voederen goed voederen: goed voeieren (Tongeren) Hoe heet verder in Uw dialect: goed voederen? [N 93 (1983)] III-3-2
goedaardige droes droes: drūs (Tongeren) Een infectieziekte in de keelstreek die vooral jonge paarden aantast. Tussen de besmetting en het uitbreken van de ziekte verloopt ongeveer √®√®n week. Dan treedt koorts op, gepaard met ontsteking van het neusslijmvlies, waarbij veel slijm wordt afgescheiden, dat na enkele dagen etterig wordt. Typisch voor deze ziekte is de klierzwelling tussen de beide takken van de onderkaak; snel wordt de gezwollen klier dan week, verettert en breekt door. Gewoonlijk verloopt de ziekte goedaardig. [A 48A, 28b; N 8, 89 en 90a; N 52, 15b, 24 en 25; monogr.] I-9
goede kamer, ontvangkamer goede plak: goei plàk (Tongeren, ... ), goei-plàk (Tongeren, ... ), salon: sàllōo (Tongeren), Fr. salon  sàllôo (Tongeren), voorplaats: veurplô’ts (Tongeren), voorplak: kamer op vooruit  veurplàk (Tongeren), zitplak: zïtplàk (Tongeren) goede kamer || salon || voorkamer III-2-1
goede vleeskoe eersteklas koe: i̯estǝklas kū (Tongeren), klaskoe: klaskū (Tongeren) Breedgebouwde en goed in het vlees zittende koe. [N 3A, 141b] I-11
goede vrijdag goede vrijdag: Goeië vrajdog (Tongeren) De vrijdag in de week vóór Pasen, Goede vrijdag [Kaarvriediech]. [N 96C (1989)] III-3-3