e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... dialect=Q162p plaats=Tongeren

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
karsteun karstek: kārstɛk (Tongeren), stek: stɛk (Tongeren), (mv)  stɛkǝ (Tongeren) Steun die onder de kar geplaatst wordt bij het laden en lossen. Er zijn drie types karsteunen, die over het algemeen dezelfde benamingen hebben: een zware, T-vormige steun die de voorkant van de kar ondersteunt en die bij het rijden onder de schoot wordt opgehangen, een lichtere steun die voorkomt dat de kar bij het laden en lossen naar achter omkipt en die bij het rijden achter onder de kar hangt en een stok van ongeveer een meter die de berrie steunt en die bij het rijden onder de berrie hangt. De woordtypes houweel en hak zijn voorbeelden van betekenisverschuiving: toen de wegen nog niet geasfalteerd waren en bijgevolg soms slecht berijdbaar waren, had de boer een hak bij zich waarmee hij de wielen vrij kon maken als de kar of wagen vastgereden was. Deze hak werd ook gebruikt als steun voor de berries. Later, toen de wegen beter werden, was deze hak niet meer nodig en werd de steun, die in de plaats van de eigenlijke hak kwam, soms ook "hak" of "houweel" genoemd. Het eerste deel van het lemma is samengesteld uit benamingen die voor de drie types karsteun gelden. De meervoudsvormen zijn wel steeds benamingen voor de berriestutten (de derde bovenvermelde soort). De woordtypes waarbij door een toegevoegd adjectief of het eerste lid van de samenstelling duidelijk wordt om welke karsteun het gaat, staan onder A. Zware karsteun, B. Lichte karsteun en C. Berriestut. [N 17, 40 + 77 + 78 + 79 + 99; N G, 62a + 63a-b; JG 1a; JG 1b; JG 1d; JG 2b; JG 2c; R 14, 23e; monogr.] I-13
karweien gratis werken: werke gratis (Tongeren), karweien: kərweijə (Tongeren), polderboeren: waarschijnlijk  polderboeren (Tongeren), pro deo werken: werke prodeo (Tongeren) onbetaalde arbeid verrichten aan openbare wegen [ZND 36 (1941)] III-3-1
kast kast: jonger syn. voor sjôop  kas (Tongeren), schap: sjôop (Tongeren) kast III-2-1
kast voor liturgische gewaden hangschappen: sjèùper is het meervoud van sjaop (schap)  de hánksjèùper (Tongeren), schappen (mv.): sjèùper is het meervoud van sjaop (schap)  de sjèùper (Tongeren) De kast(en) waarin deze gewaden liggend worden opgeborgen. [N 96A (1989)] III-3-3
kat kat: kat (Tongeren, ... ), kát (Tongeren), poes: pōēs (Tongeren) kat [Goossens 1b (1960)], [ZND A1 (1940sq)] || poes, kat III-2-1
katapult schietleer: sji:tlɛ:r (Tongeren), schietleertje: sji:tlɛrkə (Tongeren) Hoe noemt men het speeltuig, bestaande uit een gevorkt takje, aan de uiteinden waarvan een elastiekje is vastgemaakt en waarmee jongens steentjes wegschieten? [Lk 01 (1953)] III-3-2
kathedraal kathedraal: nə kattədraol (Tongeren) Een kathedraal. [N 96A (1989)] III-3-3
katholiek katholiek (<fr.): ne kateliek (Tongeren) Een katholiek: bestaat er een scheldnaam (vooral in verkiezingstijd gebezigd)? [ZND 27 (1938)] III-3-3
katoen katoen: katǫwn (Tongeren), kǝtawn (Tongeren) Uit katoendraden geweven stof. Leverancier van de katoendraad is een kruid-, struik- of boomachtige plant ø̄voor het grootste deel verbouwd in Noord-Amerika, Zuid-Amerika, Egypte (macco of mako), Oost-Indië, China, Ethiopië en Ruslandø̄ (Bonthond, s.v. ø̄katoenø̄). [N 62, 85; N 62, 77; N 62, 75c; N 59, 201; MW; L 1a-m; L 27, 73; L 41, 40a; S 17; monogr.] II-7
katrol katrol: kǝtrǫl (Tongeren) Katrol, in gebruik bij het omhooghijsen van het rund. [N 28, 64; N 28, 65] II-1