e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... dialect=Q162p plaats=Tongeren

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
klef derf: van brood  dêr’’f (Tongeren) niet voldoende doorbakken III-2-3
klei, leem leem: lęi̯m (Tongeren), leemgrond: lē̜i̯mgrǫnt (Tongeren) Grijs- tot geelachtige, sterk samenhangende, enigszins klevende, vruchtbare grondsoort, ontstaan door afzetting van verweringsprodukten door rivieren. Leem is ook een kleiachtige grondsoort echter met een zandgehalte groter dan 20%. Zie ook het lemma ɛklei, leemɛ in wld II, afl. 8 (pottenbakker e.a.), blz. 31.' [N 27, 41; N 27, 33; N 18, 2 add.; N 18, 5 add.; N 15, add.; R 3, 6; A 10, 4; Wi 52, 53; Vld.; monogr.] I-8
klein paard (een) ardense: ardɛnsǝ (Tongeren), (een) tweehandig (paard): twīhē̜nex (Tongeren), (een) tweehands (paard): twēhāns (Tongeren), ardennais: ardǝnę (Tongeren), bidet: bidi (Tongeren), bidę (Tongeren), poney: pǫ`nę (Tongeren), pony: `pǫnęi̯ (Tongeren), pony, poney: pǫnē̜ (Tongeren) Bedoeld is een paard dat lichter is dan een gewoon boerenpaard en dat men in de koets kan spannen. Een pony is lichter dan een bidet, die op zijn beurt niet zo zwaar als een ardenner is (P 49). Een dubbele pony is zwaarder dan een (enkele) pony of bidet (L 424). Een bidet, iets groter dan een pony, dient veelal als loop- en koetspaard (P 192, Q 168, 242). Een hit - waarbij eveneens een onderscheid tussen enkele en dubbele hit wordt gemaakt - kan vergeleken worden met een pony of bidet. Een ardenner is kort, dik en gedrongen (P 46), groter dan een pony maar kleiner dan een gewoon paard. Uit de antwoorden blijkt een sterke wisseling van de accentuering in pony en bidet. Pony met initiaal accent is aan het Nederlands, met finaal acent aan het Franse poney ontleend. De beginaccentuering in bidet gaat op een autonome ontwikkeling in de dialecten terug. Buiten de genoemde termen komen er nog een vrij groot aantal andere voor. Zie afbeelding 1. [JG la, lb, lc, 2c; N 8, 62a, 62b, 62c en 62d; A 4, 3; L 20, 3], [JG la, lb, lc, 2c; N 8, 62a, 62b, 62c en 62d; A 4, 3; L 20, 37] I-9
klein persoon kleine, een -: hé és ne kleijne (Tongeren) klein van gestalte [N 10 (1961)] III-1-1
klein van gestalte een stomp hoog: hé és ne stoomp hooX (Tongeren), klein: kleein (Tongeren), klein van postuur: hes klein van pəsty(3)̄r (Tongeren), klein van was: hes klein van was (Tongeren) klein van gestalte [N 10 (1961)] III-1-1
klein voorploegwiel relletje: ręlǝkǝ (Tongeren) Het kleine, doorgaans linker voorploegwiel dat "op de voor" loopt. Termen als landrad, tǝndwiel, landsrullen, veldwiel, buitenste rad en voorste rad zijn ook toepasselijk op het op de voor lopende wiel van een karploeg met twee even grote wielen. [N 11, 31.II.b; N 11A, 97b] I-1
kleine hoeveelheid eten prutsje: prøtskə (Tongeren) Welk woord kent u voor een zeer kleine hoeveelheid eten (een brusselke, een kriemelke?) [N 16 (1962)] III-2-3
kleine neus snuitje: Trefwd. snuitje (*snuitsje), nl. in snuit-gebied, vgl. lm. SNUIT !!  snuitche (Tongeren), stompje: stumpke (Tongeren) een klein neusje [ZND 39 (1942)] III-1-1
kleine roede, maat van 20,7 m2 kortroede: mv.: -ë (z.o. roei en bóndër)  kòtroei (Tongeren) kortroede, kleine roede, oude oppervlaktemaat, ongeveer een halve roede (0,2112 aren) III-4-4
kleingeld enkel: ixhəpxən eŋkəl (Tongeren), kleingeld: ix høͅb gēͅn klēͅingeͅlt (Tongeren), ixhøbgein kleingelt (Tongeren), ixøpgəkleingelt (Tongeren), klei geld (Tongeren), klein gelt (Tongeren), ps. omgespeld volgens Frings.  kleͅigeͅlt (Tongeren), ps. omgespeld volgens IPA.  klēͅi̯ngēͅlt (Tongeren) ik heb geen kleingeld [ZND A2 (1940sq)] || Klein geld [pasgeld, snuistergeld?] [N 21 (1963)] || kleingeld [ZND 28 (1938)] III-3-1