e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... dialect=Q162p plaats=Tongeren

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
kokmeeuw meeuw: mēuw (Tongeren) kokmeeuw (38 zeer bekend; witte vogel met s zomers bruinzwarte kop; in grote troepen op en rond allerlei water; in de stad ook daarvandaan; schreeuwerige vogel; vooral in de grote broedkolonies; aan Schelde en Maas komen nog meer, meest grotere soorten [N 09 (1961)] III-4-1
kolder kolder: kǫldǝr (Tongeren) Kolder (< lat. cholera) is een slepende, ongeneeslijke hersenaandoening, die aanleiding geeft tot stoornissen in de beweging en de bloedsomloop. De uiterlijke verschijnselen zijn: onhandelbaarheid, niet willen werken, een sufferig uiterlijk, het hoofd laag houden en de oren laten hangen, evenals een waggelende gang. Deze vorm van aandoening wordt stille kolder genoemd. Bij verergering van de ziekte wordt het paard wild, draait in het rond en slaat op hol. Dan spreekt men van razende kolder. [A 48A, 37; N 8, 90p; monogr.] I-9
kolengruis mul: mùl (Tongeren), wat nat gemaakt  mùl (Tongeren) kolengruis III-2-1
kolenkit kolentoot: kuò’lëtōēt (Tongeren) kolenkit III-2-1
kolenschop schop: grote kolenschop  sjoeb (Tongeren), sjoep (Tongeren) schoffel || schoffel, grote kolenschop III-2-1
kolenslik schlamm (d.): Onder de oorlog gebruikt als brandstof Du. schlamm: modder  slam (Tongeren) mengsel van kolengruis en water III-2-1
kolgans gans: gās (Tongeren) kolgans (± 70 witte kol, zwarte borststrepen; vaak tussen andere soorten [N 09 (1961)] III-4-1
kolk kolk: kǫlǝk (Tongeren) De holte in de bedding van de beek of de rivier achter het molenrad van onderslagmolens, veroorzaakt door de scheut van het water. Volgens Janssen (pag. 46) werd de kolk vroeger uitgegraven om de kracht van het water te breken en te beletten dat de sluiswerken ondermijnd werden. Zie afb. 71. [Vds 60; Jan 65; Coe 57; Grof 81] II-3
kolonel kolonel: enne kollonel (Tongeren), enne kollonnel (Tongeren), ⁄n kolonel (Tongeren), ⁄ne kolonél (Tongeren) Kolonel. [ZND 36 (1941)] III-3-1
kom bol: ënë bòl sòp drénkë  bòl (Tongeren), komp: komp (Tongeren, ... ), kōmp (Tongeren, ... ), kómp (Tongeren) een kom, twee kommen (rond en diep) [ZND 01 (1922)], [ZND 28 (1938)] || grote, ronde kom || kom III-2-1