e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... dialect=Q162p plaats=Tongeren

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
kous met knoopjes slobkous: slopkous (Tongeren), souspied (fr.): supjes (Tongeren) kousen met knoopjes die over de gewone kousen worden gedragen [slopkouse, sjlopehaoze, sjloebe] [N 24 (1964)] III-1-3
kous: algemeen hoos: Et. vgl. Du. Hose.  huos (Tongeren), kous: kaus (Tongeren), ko.us (Tongeren), kou.s (Tongeren), kous (Tongeren, ... ), koͅus (Tongeren), koͅuəs (Tongeren), vgl. huos.  kòus (Tongeren), n kousen]: kou.s (Tongeren), kous (Tongeren), strump: Brg. Et. Du. Strumpf.  sjtrúmf (Tongeren) kous || kous (het gewone woord) || Kous, een paar kousen. Bedoeld wordt het kledingsstuk dat gebreid of geweven wordt en de voet en het gehele been tot boven de knie bedekt (fr. bas) [ZND 48 (1954)] || kous, kousen (mv.) [ZND A1 (1940sq)], [ZND B1 (1940sq)] || kous, lange beenbekleding [haos, hous, sjtrump [N 24 (1964)] || kous, sok || Kous. Wat is de juiste uitspraak van kous (beenbekleding) ? [ZND 47 (1950)] III-1-3
kousenband kousbindel: kousbiŋəl (Tongeren), kòusbéngël (Tongeren), kousenbindel: kou.səbeŋəl (Tongeren), kousebe:ngəl (Tongeren), kòusëbéngël (Tongeren) kousenband [ZND B1 (1940sq)] || kousenband om het bovenbeen [bendel, binjel haozebendel, ongerbinjel, kousenbendel] [N 24 (1964)] III-1-3
kouter kouter: kou̯tǝr (Tongeren), kō.tǝr (Tongeren), kǫu̯.tǝr (Tongeren) Het lange smalle mes dat (achter de voorschaar) aan de ploegboom is bevestigd en dat bij het ploegen de voor vertikaal afsnijdt. [N 11, 31.I.c; N 11A, 85b; JG 1a + 1b; A 26, 4a; L 1 a-m; L 28, 40; Lu 4, 4a; S 19; monogr.] I-1
kraag col (fr.): kòl (Tongeren), Et. Fr. col; syn. bêendsjë.  kòl (Tongeren), collet (fr.): Et. Fr. golé (col, collet (de vêtement)).  gòlle (Tongeren), kol: kǫl (Tongeren), kraag: kraog (Tongeren, ... ), kroag (Tongeren), krǭx (Tongeren) boordje van hemd || Deel van een kledingstuk. De omgevouwen of opstaande rand langs de halsopening van een jas, japon, overhemd enz. [N 62, 31c; MW; monogr.] || hals(band), kraag || Hoe noemt U: de kraag [N 62 (1973)] || kraag [ZND 28 (1938)] II-7, III-1-3
kraag van een kraagmantel pelerine (<fr.): peͅlərin (Tongeren), pɛlərin (Tongeren) kraag, zeer brede ~ van een kraagmantel (vero) [pellerien] [N 23 (1964)] III-1-3
kraagmantel kraagmantel: krōͅxmāntəl (Tongeren) kraagmantel (vero) [kariek, karrik] [N 23 (1964)] III-1-3
kraaien, gezegd van de haan kraaien: krē̜i̯ǝ (Tongeren), krē̜ǝ (Tongeren) [N 19, 49; Vld.; monogr.] I-12
kraaltjes pareltjes: pjilkəs (Tongeren) kraaltjes [RND] III-3-2
kraambed kinderbed: kéndërbèd (Tongeren) kraambed III-2-2