e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... dialect=Q162p plaats=Tongeren

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
lekkerbek boffer: fr. bouffer  boeffër (Tongeren) goed eter III-2-3
lelie (lilium) il, il-tje: ïl, ïlzjë (Tongeren), il-tje: ïlzjë (Tongeren), lelie: [Lilium condidum]  lélï (Tongeren) lelie || lelie, gele III-2-1
lelietje-van-dalen bos-iel: meiklokje, lelietje-van-dalen  bòsïl (Tongeren), bosieletje: bòsïlzjëkë (Tongeren), ieletje: ïlzjë (Tongeren), muguet (fr.): fr.  müggè (Tongeren) boslelie || lelietje-van-dalen III-4-3
lelijk laid (fr.)?: lèid (Tongeren), lelijk: lèllïk (Tongeren) lelijk III-1-4
lemmer lemmer: le̝ͅmər (Tongeren), lemmet: lemət (Tongeren), mes: mɛ.s (Tongeren) snijblad van een mes (lemmer, lemmet) [N 20 (zj)] III-2-1
lende lee: de lēje (Tongeren), lejə (Tongeren), pain én de leeje (Tongeren) ik heb pijn in de lendenen (in de rug) [ZND 30 (1939)] || lendenen [lenge, leene, leende] [N 10 (1961)] III-1-1
lendenen en kuil miltkuil(en): mi.ltkau̯l (Tongeren) Achter de rug liggen de lendenen. Bij een welgevormd paard gaan de lendenen, die sterk en goed gespierd moeten zijn, ongemerkt in kruis en flanken over. De miltkuilen of -holten vormen het gedeelte van de flanken tussen heupgewricht en de laatste rib, een holte aan de buik ter hoogte van de milt. Een paard heeft bij voorkeur kleine miltkuilen. Zie afbeelding 2.30. [JG 1a, 1b, 2c] I-9
lenig lips: leps (Tongeren), lips (Tongeren, ... ) lenig [zwak, gezwak] [N 10 (1961)] III-1-1
lente, voorjaar opgang: opgank (Tongeren), òpgànk (Tongeren) lente [ZND 30 (1939)] || voorjaar, lente III-4-4
lepbig zuiker: zau̯kǝr (Tongeren) Een big die met koemelk wordt grootgebracht. [N 19, 15; N 19, 16; monogr.] I-12