e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... dialect=Q162p plaats=Tongeren

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
lichte overjas demi-saison (fr.): Et. Fr. demi-saison.  dëmi-sêzôo (Tongeren), surtout (fr.): syrtu (Tongeren), veston (fr.): vɛsto͂n (Tongeren) demi (overjas in dunne stof voor vóór- en najaar) || herenoverjas, lichte ~ [sertoe] [N 23 (1964)] III-1-3
lichten laten zakken: lō.tǝ zakǝ (Tongeren), lichten: lixtǝ (Tongeren), opheffen: ǫphe̜fǝ (Tongeren), uitlichten: utlixtǝ (Tongeren), vaster zetten: vastǝr ze̜tǝ (Tongeren) De molenstenen met behulp van de licht dichter bij elkaar of verder van elkaar brengen. Van een aantal opgaven is het onduidelijk of ze intransitief gebruikt worden dan wel een bepaalde term tot object hebben. Voor zover door de respondenten opgegeven, is in het woordtype het object tussen ronde haken vermeld. Het lemma is onderverdeeld in drie groepen. Het materiaal dat onder a) bijeen is geplaatst, bevat algemene benamingen voor lichten. In b) en c) zijn specifieke benamingen voor respectievelijk het verder uit elkaar brengen en het dichter bijeenbrengen van de molenstenen geplaatst. [N O, 23n; N O, 23o; Vds 107; Vds 108; Jan 140; Jan 149; Jan 150; Coe 121; Coe 122; Coe 123; Grof 143; Grof 144] II-3
lichtgeraakt, kregel kril: sleeptoon  krïl (Tongeren), krips: ook materiaal znd 28, 49  krips (Tongeren) kregel [ZND 01 (1922)] || kregel, humeurig III-1-4
lichtijzer lichtijzer: līx˱ɛjzǝr (Tongeren) Lang verticaal ijzer dat aan één kant vastzit aan de pasbrug, aan de andere kant aan de lichtboom. Zie ook afb. 85. [N O, 23d; Vds 110; Jan 144; Coe 129] II-3
lid van een vereniging lid: e lid van de pertaai (Tongeren), membre (fr.): member (Tongeren), ne maomber van de sosjetaait (Tongeren), ’ne member van ’n socitait (Tongeren) Lid van een vereniging. [ZND 37 (1941)] III-3-1
lidmaat, ledematen armen en benen: eͅrəm en bein (Tongeren), lid, leden: e lēt, lēte (Tongeren), e lit (Tongeren) ledematen, lidmaat [N 10 (1961)] III-1-1
lied, liedje liedje: liitsje (Tongeren), litche (Tongeren), litsjə (Tongeren), lïdsjë (Tongeren), altijd verkleind  lidja (Tongeren), lidsje (Tongeren) Een lied, een liedje. [ZND 30 (1939)] || Lied: het feest verliep, zonder dat er een lied werd gezongen. [ZND 46 (1946)] || liedje [GTRP (1980-1995)], [RND] || Liedje. III-3-2
liefkozen fommelen: foemmelë (Tongeren), karnoffelen: kërnoeffëlë (Tongeren) knuffelen III-1-4
liegen liegen: līge (Tongeren) liegen [ZND m] III-3-1
lies dun, de -: dĕŭn (Tongeren), dunnen: dønǝ (Tongeren), lee: lieë (Tongeren), lies: līs (Tongeren, ... ), līs (Tongeren) de lies (plooi van de dij) [ZND 30 (1939)] || De twee huidplooien die de grens vormen tussen het onderste gedeelte van de buik en het bovenste gedeelte van het been. Zie afbeelding 2.28. [JG lb; N 8, 32.10] || Het vel of vlies rond een windei. [JG 1b, 1c, 2c] || lies, liezen [den dunne, lieze, lieses] [N 10 (1961)] I-12, I-9, III-1-1