18571 |
lichte overjas |
demi-saison (fr.):
Et. Fr. demi-saison.
dëmi-sêzôo (Q162p Tongeren),
surtout (fr.):
syrtu (Q162p Tongeren),
veston (fr.):
vɛsto͂n (Q162p Tongeren)
|
demi (overjas in dunne stof voor vóór- en najaar) || herenoverjas, lichte ~ [sertoe] [N 23 (1964)]
III-1-3
|
26526 |
lichten |
laten zakken:
lō.tǝ zakǝ (Q162p Tongeren),
lichten:
lixtǝ (Q162p Tongeren),
opheffen:
ǫphe̜fǝ (Q162p Tongeren),
uitlichten:
utlixtǝ (Q162p Tongeren),
vaster zetten:
vastǝr ze̜tǝ (Q162p Tongeren)
|
De molenstenen met behulp van de licht dichter bij elkaar of verder van elkaar brengen. Van een aantal opgaven is het onduidelijk of ze intransitief gebruikt worden dan wel een bepaalde term tot object hebben. Voor zover door de respondenten opgegeven, is in het woordtype het object tussen ronde haken vermeld. Het lemma is onderverdeeld in drie groepen. Het materiaal dat onder a) bijeen is geplaatst, bevat algemene benamingen voor lichten. In b) en c) zijn specifieke benamingen voor respectievelijk het verder uit elkaar brengen en het dichter bijeenbrengen van de molenstenen geplaatst. [N O, 23n; N O, 23o; Vds 107; Vds 108; Jan 140; Jan 149; Jan 150; Coe 121; Coe 122; Coe 123; Grof 143; Grof 144]
II-3
|
19353 |
lichtgeraakt, kregel |
kril:
sleeptoon
krïl (Q162p Tongeren),
krips:
ook materiaal znd 28, 49
krips (Q162p Tongeren)
|
kregel [ZND 01 (1922)] || kregel, humeurig
III-1-4
|
26536 |
lichtijzer |
lichtijzer:
līx˱ɛjzǝr (Q162p Tongeren)
|
Lang verticaal ijzer dat aan één kant vastzit aan de pasbrug, aan de andere kant aan de lichtboom. Zie ook afb. 85. [N O, 23d; Vds 110; Jan 144; Coe 129]
II-3
|
21473 |
lid van een vereniging |
lid:
e lid van de pertaai (Q162p Tongeren),
membre (fr.):
member (Q162p Tongeren),
ne maomber van de sosjetaait (Q162p Tongeren),
’ne member van ’n socitait (Q162p Tongeren)
|
Lid van een vereniging. [ZND 37 (1941)]
III-3-1
|
17656 |
lidmaat, ledematen |
armen en benen:
eͅrəm en bein (Q162p Tongeren),
lid, leden:
e lēt, lēte (Q162p Tongeren),
e lit (Q162p Tongeren)
|
ledematen, lidmaat [N 10 (1961)]
III-1-1
|
22750 |
lied, liedje |
liedje:
liitsje (Q162p Tongeren),
litche (Q162p Tongeren),
litsjə (Q162p Tongeren),
lïdsjë (Q162p Tongeren),
altijd verkleind
lidja (Q162p Tongeren),
lidsje (Q162p Tongeren)
|
Een lied, een liedje. [ZND 30 (1939)] || Lied: het feest verliep, zonder dat er een lied werd gezongen. [ZND 46 (1946)] || liedje [GTRP (1980-1995)], [RND] || Liedje.
III-3-2
|
18881 |
liefkozen |
fommelen:
foemmelë (Q162p Tongeren),
karnoffelen:
kërnoeffëlë (Q162p Tongeren)
|
knuffelen
III-1-4
|
19085 |
liegen |
liegen:
līge (Q162p Tongeren)
|
liegen [ZND m]
III-3-1
|
17647 |
lies |
dun, de -:
dĕŭn (Q162p Tongeren),
dunnen:
dønǝ (Q162p Tongeren),
lee:
lieë (Q162p Tongeren),
lies:
līs (Q162p Tongeren, ...
Q162p Tongeren),
līs (Q162p Tongeren)
|
de lies (plooi van de dij) [ZND 30 (1939)] || De twee huidplooien die de grens vormen tussen het onderste gedeelte van de buik en het bovenste gedeelte van het been. Zie afbeelding 2.28. [JG lb; N 8, 32.10] || Het vel of vlies rond een windei. [JG 1b, 1c, 2c] || lies, liezen [den dunne, lieze, lieses] [N 10 (1961)]
I-12, I-9, III-1-1
|