34449 |
mannelijk jong van de geit |
bokje:
bøkskǝ (Q162p Tongeren)
|
[N 19, 71b; N 19, 71a; N 77, 76; A 9, 21]
I-12
|
34051 |
mannelijk kalf |
durenkalf:
dȳrǝ[kalf] (Q162p Tongeren),
duur:
dȳr (Q162p Tongeren)
|
[N 3A, 15; N C, 7a; JG 1a, 1b; A 9, 17a; Gwn V, 5a; monogr.]
I-11
|
34052 |
mannelijk kalf dat van tanden begint te wisselen |
pink:
peŋk (Q162p Tongeren)
|
Algemeen kan men zeggen dat het hier gaat om een kalf van ongeveer één jaar oud. [N 3A, 16; add. uit N 3A, 15]
I-11
|
34476 |
mannelijk kuiken |
haantje:
høŋkǝ (Q162p Tongeren),
hø̄nkǝ (Q162p Tongeren),
hø̜ŋkǝ (Q162p Tongeren)
|
[N 19, 41b; L A2, 507]
I-12
|
24369 |
mannelijk ree |
reebok:
réebòk (Q162p Tongeren)
|
reebok
III-4-2
|
34393 |
mannelijk schaap |
bok:
bok (Q162p Tongeren),
schapenbok:
sxǭpǝbok (Q162p Tongeren),
weer:
weǝr (Q162p Tongeren),
wē.r (Q162p Tongeren)
|
Het mannelijk schaap in het algemeen. Varianten van het woordtype hamel die voor "mannelijk schaap" zijn opgegeven, zijn naar het lemma ''gesneden mannelijk schaap'' (2.2.5) overgeheveld. [L 5, 30b; L 20, 22a; L 39, 44; L 6, 25; L B2, 319; JG 1a, 1b, 1c, 2c; A 2, 46; A 4, 22a; Wi 12; AGV, m 3; R 3, 34; VLD; S, Q 105 add.; monogr.]
I-12
|
21918 |
mannelijke duif |
davon:
devoon (Q162p Tongeren),
duiver:
duiver (Q162p Tongeren),
hoorn:
hoan (Q162p Tongeren),
hoorn (Q162p Tongeren),
huø.n (Q162p Tongeren),
Et. bet. doffer, vermoedelijk n contaminatie met Germ. *arn mannelijke vogel.
huo`n (Q162p Tongeren)
|
2. Doffer (mannetjesduif). || Doffer. [Goossens 1b (1960)] || Duif, mannelijk. [ZND 39 (1942)] || Hoe heet de mannelijke duif? [N 93 (1983)]
III-3-2
|
24204 |
mannelijke eend |
weender:
wię.ndǝr (Q162p Tongeren),
weenderik:
więndrik (Q162p Tongeren),
więndǝrik (Q162p Tongeren),
wenderik:
wiènd(ë)rïk (Q162p Tongeren)
|
[GV, K 2; L 1a-m; L 3, 3; L 14, 18; JG 1a, 1b, 2c; S 18; NE II, 55; Vld.; A 6, add.; monogr.]woerd, mannetjeseend
I-12, III-4-1
|
24206 |
mannelijke gans |
gan:
go.nj (Q162p Tongeren),
gant:
gô’nt (Q162p Tongeren),
gǫi̯nt (Q162p Tongeren)
|
[A 6, 5a; A 6, 5c; S 9; L 1a-m; L 1, 59; L 14, 20; JG 1a, 1b; monogr.]gent, mannetjesgans
I-12, III-4-1
|
34446 |
mannelijke geit |
bok:
bok (Q162p Tongeren),
buq (Q162p Tongeren),
bokje:
bø̜kskǝ (Q162p Tongeren)
|
[N 70, 8; N 77, 78; N 77, 80; A 9, 19; L 32, 82; Wi 11; RND 89; JG 1a, 1b, 2c; Vld.; monogr.]
I-12
|