e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... dialect=Q162p plaats=Tongeren

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
paaskaars paaskaars: de Pwòiskas (Tongeren) De op Paaszaterdag gewijde kaars, de Paaskaars [oeësterkeëts, poaësjkeëts]. [N 96C (1989)] III-3-3
paaslammetje n paaslammetje].: ne meulder (Tongeren), ne mòlder (Tongeren) Iemand die pas op het laatste moment (d.w.z. op Beloken Pasen) zijn paasplicht vervult [ne mölder, mulder [N 96D (1989)] III-3-3
paaszaterdag paaszaterdag: Pwòiszùtterdog (Tongeren) Goede Zaterdag, Paaszaterdag [Kaarzamstiech]. [N 96C (1989)] III-3-3
pacht, vruchtgebruik tuis: tǫu̯s (Tongeren) Onder pacht worden drie samenhangende betekenissen verstaan: 1. hetgeen de pachter betaalt: "de pacht betalen"; 2. het vruchtgebruik van de grond: "grond in pacht hebben"; 3. het contract: "de boer heeft nog twee jaar pacht". Tocht hangt, evenals de nevenvorm tucht, oorspronkelijk samen met trekken in de betekenis "telen"; leeftocht is dan "tocht ("vruchtgebruik, pachtcontract") voor het leven". Aan tuis, vergelijk Mnl. tuuscen "dobbelen; bedriegen; ruilen", correspondeert Du. tauschen. Belading en belader corresponderen met belasting. Het feest van Sint Remeis of Sint Remigius, wiens naamdag naar de Romeinse kalender op 1 oktober valt, wordt wel de "huurdag der boerenknechten en meiden" genoemd (naar Jongeneel, 54). Bij boermeste: pachtvergoeding in natura; in plaats van een pachtsom te betalen, mocht de boer het onderhavige land voor één jaar gebruiken, mits hij voor eigen rekening het land een goede organische bemesting gaf. [L 14, 6; L 32, 101; Wi 18; monogr.] I-6
pacht? pacht: ps. omgespeld volgens Frings.  pāx (Tongeren) pacht, het bedrag dat men jaarlijks betaalt, b.v. voor een bank in de kerk [de paacht?] [N 21 (1963)] III-3-1
pad pad: pad (Tongeren), pat (Tongeren) pad [ZND B2 (1940sq)] III-4-2
paddestoel (alg.) champignon: sjampëljóng (Tongeren), šampəlju̞ŋ (Tongeren), heksenkaas: hêksëkées (Tongeren), kattenkaas: of: heksenkaas, in een kring groeiend  kattëkées (Tongeren), koevis: contam. van koe en bovis?  kōēvīēs (Tongeren), zwam: zwamp (Tongeren), zwàam (Tongeren) paddestoel [RND] || paddestoel (soort) || tonderzwam III-4-3
pafferig dik, opgeblazen van lijf fel dik: fɛl dik (Tongeren), opgeblazen (dik): opgəbluwoͅzə (Tongeren), opgezwollen (dik): oͅpXezwoͅile (Tongeren), pummeldik: pomeldek (Tongeren), te dik: tə dik (Tongeren), vet: veͅt (Tongeren) dik, pafferig [maf] [N 10 (1961)] || opgeblazen van lijf [poesterig] [N 10 (1961)] III-1-1
paillette paillette (fr.): pájèttë (Tongeren) Pailletten. Een plaatje of reepje gouden of zilveren folie, tot versiering van kledingstukken [pailetten, gitten] [N 114 (2002)] III-1-3
pak, kostuum kostuum: kostym (Tongeren), kəstym (Tongeren), Et. Fr. costume.  këstüm (Tongeren), kòstüm (Tongeren) kostuum of pak voor mannen en jongens [pak, montoer, monteering, antsoch, kloeft] [N 23 (1964)] || kostuum, pak || pak (kleding), kostuum III-1-3