e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... dialect=Q162p plaats=Tongeren

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
stuwkracht force: fǫrs (Tongeren) De stuwkracht van het water is meestal afhankelijk van het verval. Vgl. het lemma ɛvervalɛ. Het woordtype gewicht (Q 88) is terug te voeren op het feit dat bij bovenslagmolens de bakken met water gevuld moeten worden en door dat gewicht het rad in beweging wordt gezet.' [Jan 90; Coe 34; Grof 67] II-3
suiker cristalise: krïstallïzzé (Tongeren), suiker: soekkër (Tongeren) kristalsuiker || suiker III-2-3
suikerbiet suikerkroot: sukǝrkrōt (Tongeren) Beta vulgaris L. subsp. vulgaris, var. altissima. De suikerbiet is een veredeling van de voederbiet met een groot aandeel suikers in de vaste bestanddelen en dateert van het begin van de twintigste eeuw. De knol groeit helemaal onder de grond en gedijt het best op kleigronden. Het is één van de belangrijkste cultuurgewassen op de leemhoudende gronden in Limburg en levert de grondstoffen voor de stroopfabricage en voor de suikerindustrie in Haspengouw. De volgorde van de varianten is zoals steeds eerst naar het tweede element (biet, kroot, enz.); daarbinnen naar de varianten van suiker-; naar het vocalisme zijn in dit eerst lid drie groepen te onderscheiden, die wijzen op verschillende ontleningslagen, corresponderend aan de Nederlandse (ø̜i̯) van ɛsuikerɛ, aan de Duitse (u) van ɛZuckerɛ en aan de Franse (y) van ɛsucreɛ. [N 12, 37; N 12A, 2; A 13, 2c; A 49, 3; L B2, 361; L 43, 4a; R 3, 97; monogr.; add. uit JG 1b] I-5
suikeroom suikernonk: dë soekkërnónk (Tongeren) Een ongetrouwde oom, waar bijgevolg van geërfd zou kunnen worden (suikeroom, suikeren oom) [N 115 (2003)] III-2-2
suikertante suikertant: dë soekkërtaant (Tongeren) Een ongetrouwde tante, waar bijgevolg van geërfd zou kunnen worden (suikertante, suikeren tante) [N 115 (2003)] III-2-2
suisse pikman: de pikman (Tongeren), pikpee: pikpee (Tongeren), suisse (fr.): de swis (Tongeren) De ordebewaarder in de kerk, de suisse [kerkgendarme, kèrksjanderm, tseijes?]. [N 96B (1989)] III-3-3
suizen van de oren fluiten: mən ōrə fløitə (Tongeren), suizen: mən ōrə suzə (Tongeren), tuiten: mən ōrə tūtə (Tongeren), tūte (Tongeren), tūtə (Tongeren) suizen van de oren [toewte, fluite] [N 10 (1961)] III-1-1
sukkelen iet mankeren: iet mánkièrrë (Tongeren), kwakkelen: kwekkëlë (Tongeren), sukkelen: sukkëlë (Tongeren) Sukkelen: aanhoudend ziek of niet gezond zijn, ziekelijk zijn (sukkelen, krenkelen, kwakkelen, op de sukkelbaan zijn). [N 107 (2001)] III-1-2
syfilis druiper: drùppër (Tongeren), sief: `t sif (Tongeren) Syfilis: besmettelijke geslachtsziekte die gewoonlijk begint met een zweer op de geslachtsorganen; uiteindelijk kan elk orgaan aangetast worden (druiper, luizenziekte, syfilis). [N 107 (2001)] III-1-2
taai stuk vlees leren pal: lêrëpal (Tongeren), teeg: tēx vlei̯s (Tongeren) taai stuk vlees || taai vlees [ZND B2 (1940sq)] III-2-3