e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... dialect=Q162p plaats=Tongeren

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
tondel banst: bô’nt (Tongeren, ... ), zwam: Zë goenkë vüur kêtsë mèt zwamp  zwamp (Tongeren) baanst || banst || tondel || tonder III-2-1
tondeldoos banstschotel: boͅintšøtəl (Tongeren), boͅi̯ntšøͅ.təl (Tongeren), bô’ntsjùttël (Tongeren, ... ), De eigenlijke boin(t)scheutel diende, voor het bestaan der lucifers, om vuur te ketsen. Zij bestond uit een tinnen schaal, een silexsteen en een stalen staafje, waarmede men vonken uit de steen ketste evenals een flokje zwam (amadou) om het vuur op te vangen  bô’ntsjùttël (Tongeren) baanstschotel || banstschotel || tondeldoos || tondeldoos, koperen huls gevuld met licht ontvlambaar materiaal (tintelton, tinteldoos) [N 20 (zj)] III-2-1
toneelspel komedie: dë këmeedë (Tongeren), [Sub addenda]  kómmédë (Tongeren) een voorstelling door een toneelgroep [spel] [N 112 (2006)] || Komedie, toneel. III-3-2
tonen laten zien: lùttë zin (Tongeren) Tonen, laten zien (laten zien, tonen, togen) [N 108 (2001)] III-1-1
tong tong: toŋ (Tongeren, ... ), tuŋ (Tongeren), tongblad: toŋblōͅt (Tongeren) tong [N 10b (1961)] III-1-1
tong van een schoen tong: tóng (Tongeren) Tong van de schoen. Een strookje leer tussen de kleppen van een schoen [tong, lipje] [N 114 (2002)] III-1-3
tonneau tonneau: tonō (Tongeren) Laag tweewielig rijtuigje voor vier personen met banken in de lengte van de bak en een achteringang. Het heeft vrij hoge wanden met afgeronde hoeken, waardoor het op een ton lijkt, en het is volledig open. Er is geen aparte bok voor de koetsier. [N 17, 5, add; N 101, 7; N G, 51; monogr.] I-13
torenhaan t hantje van dn taore?].: de haon (Tongeren), t hənkə (Tongeren) De haanvormige windwijzer boven op de torenspits [weerhaan, windhaan [N 96A (1989)] III-3-3
torenspits spits: de spits (Tongeren) De spits van de kerktoren; deze is meestal met leien bedekt. [N 96A (1989)] III-3-3
torenuurwerk klok van de kerk: de klòk van de kerk (Tongeren), klok van de toren: de klòk van de twóin (Tongeren) Het uurwerk in de kerktoren, de torenklok [kerkklok, kerkuur?]. [N 96A (1989)] III-3-3