e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... dialect=Q162p plaats=Tongeren

Overzicht

Gevonden: 5750
BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
bonnet baret (<fr.): de báret (Tongeren), hoedje: t hudsje (Tongeren) De bonnet van de priester. [N 96B (1989)] III-3-3
bont als apart kledingstuk pels: enne pèls (Tongeren), pels (Tongeren), pɛls (Tongeren) bont, zachtharig dierenvel (das, vos, e.d.) als los kledingstuk [poes, pels, mansjel] [N 23 (1964)] || pels (door dames om de hals gedragen) [ZND 40 (1942)] III-1-3
bont en blauw slaan groen en blauw houwen: gruun en blaa gehouwt (Tongeren), zwart en blauw houwen: zwad əm blā gəhaout (Tongeren), zwat en blaa gehouwt (Tongeren) bont en blauw geslagen [RND] || ze hebben hem paars en blauw geslagen (de echte dialectische uitdrukking opgeven) [ZND 40 (1942)] III-1-2
bont geruite langwerpige omslagdoek neusdoek: Stad.  nøsduk (Tongeren), plag: plax (Tongeren), Boeren.  plak (Tongeren), sjaal: šāl (Tongeren), Sjaal.  šāl (Tongeren) omslagdoek, bont geruite langwerpige (stola-achtige) ~ voor meisjes [bonte nuzzik] [N 25 (1964)] III-1-3
bonte koe met zwarte kop zwartkop: zwatkǫp (Tongeren) [N 3A, 128] I-11
bonte specht, specht houtspecht: hoͅutspeͅt (Tongeren), var: hòutspêek en hòutspêech  hòutspêet (Tongeren) specht, bonte ~ (23 / 14,5 zwart-wit; grote soort is vrij gewoon, kleine soort zeldzaam [N 09 (1961)] || specht, bonte — III-4-1
bontkraag pelsen kraag: pelsəkrōͅx (Tongeren), pɛlsəkro͂ͅx (Tongeren) kraag van bont [N 23 (1964)] III-1-3
bontmantel pelisse (fr.): Et. Fr. pelisse. [Van Dale (FN): pelisse, (pels)jas]  pëlïs (Tongeren), pelsen mantel: pels(ə)mantəl (Tongeren), pɛlsəmantəl (Tongeren) bontjas voor heren || bontmantel [N 23 (1964)] III-1-3
boodschappenmand kalbas: kalǝbas (Tongeren) Hengselmand waarmee de boodschappen worden gedaan. [N 20, 50; N 40, 111; N 40, 113; N 40, add.; monogr.] II-12
boog boog: bu.əch (Tongeren), buòg (Tongeren), bu̯ōi̯x (Tongeren), ene boĕoig (Tongeren), ne boehoch (Tongeren), , n katapult (ë sjietlêêr), n vislijn (n vèslajn), sabel en geweer (sôôbël én gëwêêr), n telefoon met twee luciferdoosjes (twee priemëdúskës), verbonden met een lange garendraad (gôôndrwòd) die strak gespannen moest zijn, dan kon men met elkaar spreken, telefoneren. Van krantenpapier (gëzèttëpëpier) n punthoed vouwen. Ook n bootje vouwden we van steviger papier. Veel groepsspelletjes, gezelschapsspelletjes, loopspelen begonnen met een aftelrijmpje en gingen vaak gepaard met een liedje of rijmpje. Denk aan "zakdoek leggen..."Kegelen (kùigëlë), òp stelten lopen (òp krùkkë lòupë), winkelke spelen (meisjesspel), make én pake spelen (met kinderkoets, wiegje, keukentje, enz. Kaartenhuisjes of kaartentoren bouwen. ...Veel speelgoed maakten we zelf: pijlen en boog (pajl én bwòg)  bwòg (Tongeren) boog [GTRP (1980-1995)], [RND] || Boog. [Willems (1885)] || Om het karnen te vergemakkelijken werd er een boog tegen de zolder genageld, die met een pees de karnstok op en neer liet gaan. [N 12, 54] || Wetenswaardigheden. [SND (2006)] I-11, III-3-2