e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... dialect=Q162p plaats=Tongeren

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
weggrissen klauwen: klauwë (Tongeren) Snel wegnemen (grissen, ritsen, keuteren, graaien, klauwen) [N 108 (2001)] III-1-2
wegkappen hart geven: hat ˲gɛ̄.vǝ (Tongeren), hart uithalen: hat ǫwthǭ.lǝ (Tongeren), wegkappen: wɛxkapǝ (Tongeren) De te hoge delen van het maalvlak van een molensteen wegkappen. Woordtypen als hart geven (Q 162), hart uithalen (Q 162, Q 180) en krop uithalen (Q 95) duiden erop dat de te hoge delen in de buurt van het kropgat worden weggehaald. In dit geval spreekt men van een (te) rijke steen. Vgl. het lemma ɛrijkɛ.' [Jan 200; Coe 173; Grof 204] II-3
wegkwijnen achteruitgaan: aatraut góin (Tongeren), uittreuren: auttruurë (Tongeren) (Weg)kwijnen: langzaam achteruitgaan, gezegd van een zieke ((weg)kwijnen, (weg)kwelen, afteren, aflopen, achteruit gaan). [N 107 (2001)] III-1-2
wei wei: wei̯ (Tongeren), wē̜i̯ (Tongeren), węi̯ (Tongeren, ... ) Dunne, zoete vloeistof die, na de afscheiding van de kaasstof, van de melk overblijft. [L 27, 30 en 31; JG 1a, 1b, 1c, 2c; A 7, 15, 27 en 28; L 2, 7; A 9, 15a en 15b; S 15; Ge 22, 65 en 128; monogr.] || In het algemeen een stuk weiland of grasweide waar het vee graast. Bedoeld is een niet-omheinde weide. [N 14, 50a; N 14, 50b; N 5AøIIŋ, 76d; N 5AøIIŋ, 76e; N M 4a; L 19B, 2a!; L A2, 430; L 4, 40; L 32, 45; JG 1b, 1d, 2c; A 10, 3; A 3, 40; RND 20; Wi 4; R; S 43; Vld.; N 14, 129 add.; monogr.] I-11, I-8
weigelia (weigelia rosea) weigelia: {Weigelia rosea]  wèigéelià (Tongeren) weigelia III-2-1
weinig voederen weinig voederen: wenig voeieren (Tongeren) Hoe heet verder in Uw dialect: weinig voederen? [N 93 (1983)] III-3-2
wekken wakker maken: wakər mōͅ:ka (Tongeren), wakər moͅakə (Tongeren), wekken: weͅkə (Tongeren) wekken [ZND A1 (1940sq)] III-1-2
wendakkerhoeken hoeken: hyk (Tongeren), de volgende opgaven zijn enkelvoud  huk (Tongeren), verloren hoek: vǝrlu̯ǫrǝ hūk (Tongeren) Bij het ploegen van de keerstrook of wendakker blijft, behalve als men na elke voor bij het keren de ploeg terugtrekt en aan de kant inzet, aan beide zijden van de wendakker een vierkant of rechthoekig keerstrookje over, dat thans vaak onbewerkt blijft, maar vroeger veelal met de schop (soms met de riek) werd omgewerkt. Een enkele keer diende het voor een ander gewas dan op de rest van de akker verbouwd werd. [N 11, 50b; N 11A, 125c; A 33, 7; N P, 1] I-1
wendsluis sluis: slǫws (Tongeren) De sluis die bij onderslagmolens het water tegenhoudt om het te doen steigeren. Op deze wijze wordt de stuwkracht vergroot bij de enige geopende sluis, de maalsluis. Zie ook het lemma ɛmaalsluisɛ. Het aantal wendsluizen varieerde al naar gelang de breedte van de beek van één tot vier.' [Vds 48; Jan 38; Coe 32; Grof 65] II-3
wennen aan een ander hok overwennen: overwennen (Tongeren) Hoe zegt men / hoe noemt men in Uw dialect: het wennen aan hok en omgeving van een duif die naar een ander hok verhuist [N 93 (1983)] III-3-2