e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... dialect=Q162p plaats=Tongeren

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
wensen wensen: wensa (Tongeren), wénsë (Tongeren) Schenken. [ZND A1 (1940sq)] || wensen III-1-4, III-3-2
wensen (niet in wbd 1.4) wensen: wensa (Tongeren), wensə (Tongeren, ... ) wensen [ZND A1 (1940sq)] III-1-4
wentelploeg akkerploeg: akǝr[ploeg] (Tongeren  [(om diep te ploegen)]  ), brabantse ploeg: brǭbǝnsǝ [ploeg] (Tongeren  [(minder gebruikelijk dan franse ploeg)]  ), franse ploeg: fra.nsǝ [ploeg] (Tongeren) Een wentelploeg is een karploeg met tenminste twee ploeglichamen, die - boven elkaar aan de ploegboom bevestigd - elkaars spiegelbeeld vormen en bij het keren samen met de ploegboom 180¬∞ worden gedraaid. Aan de boom van zulk een ploeg zitten gewoonlijk ook twee kouters en twee voorscharen. Vroeger kon de wentelploeg ook een voet- of radploeg zijn. Omdat de ploegboom van een dergelijke ploeg niet in zijn geheel gedraaid kon worden, was het dubbele ploeglichaam draaibaar bevestigd aan het achterstuk van de ploegboom. Dit type wentelploeg heet achterwentelaar of staartwentelaar. Een voet- of radploeg met een ploeglichaam dat onder de ploegboom door gewenteld kan worden, wordt wel onderwentelaar genoemd. [JG 1b + 1b; JG 2a-1, 6 ; JG 2b-4, 1; N 11, 30; N 11A, 71 + 72 + 73; N J, 10 add.; N 27, 14 + 15 add.; A 27, 24 add.; monogr.] I-1
wentelteefje verwendbrood: Als desert; enkele beschuiten in melk gedoopt, in de pan gebakken met geklopte eieren, suiker en kaneel (Dit vormde een lichte koek)  vërwénd-bróod (Tongeren), vërwêend-bróod (Tongeren) verwen brood || verwend brood III-2-3
werk (zn.) werk: werrek (Tongeren), werək (Tongeren), wēͅrk (Tongeren), weͅrək (Tongeren) een werk [ZND A1 (1940sq)] || Eerst uw werk afmaken! [ZND 23 (1937)] III-3-1
werkdag werkdag: weͅrdəsə klēr (Tongeren) door-de-weekse kleren [t s werkendagse dinge, werkdinge] [N 23 (1964)] III-3-1
werken werken: do wora drei mans woa en ’t bos moestə wɛrka (Tongeren), hɛdja tot nauw moitə wɛrkə (Tongeren), werkə (Tongeren, ... ), weͅrka (Tongeren), wɛrəkə (Tongeren) Er waren drie mannen die in het bos moesten werken [ZND 46 (1946)] || Hebt gij tot nu moeten werken ? [ZND 46 (1946)] || werken [RND], [ZND A1 (1940sq)] III-3-1
werkkleren kwade kleren: kooi klèjjër (Tongeren), werkkleren: werrëkklèjjër (Tongeren) Werkkleren. De kleren die men draagt als men klusjes doet. [N 114 (2002)] III-1-3
werkschoen akkerschoen: akərsyn (Tongeren), akəršy.n (Tongeren) ploegschoenen [bow-, werkschoon] [N 24 (1964)] III-1-3
werktuig waarmee de oven wordt leeggehaald krabber: krɛbǝr (Tongeren) Gereedschap om de oven leeg te halen of om het overblijvende vuur in de hoeken te vegen. Dit lemma vertoont inhoudelijk veel over-eenkomst met het lemma ''rakelijzer''. Het is ook mogelijk dat dezelfde handeling geschiedt door een ovendweil of ovenbezem. Zie het lemma ''ovendweil of ovenbezem''. Verschillend soort gereedschap wordt gebruikt voor het leeghalen van de oven. Het kan een haaks omgebogen ijzer zijn met houten heft of een ijzer met vooraan een krul en met een houten handvat of een ijzeren of een houten vierhoekig blad met haaks daar bovenop een steel met handvat. Het kan ook simpelweg een bonestaak zijn die nat wordt gehouden. Een houten werktuig krijgt nogal eens de voorkeur boven een ijzeren, omdat volgens de boeren (Weyns 33) de ijzeren rakelstokken de oventegels te zeer doen slijten. Getuige de woordtypen "zwouw" en "zwoelde" wordt soms de ovenpaal gebruikt. Men moet er rekening mee houden dat een aantal woordtypen boerentermen zijn. Zie afb. 12. [N 29, 11c; OB 2, 2b; OB 2, 2a; N 29, 5b; OB 2, 2f; monogr.] II-1