e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... dialect=Q162p plaats=Tongeren

Overzicht

Gevonden: 5750
BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
boterpot boterkroeg: boi̯tərkrux (Tongeren), boͅi̯tərkrux (Tongeren), kroeg: voor boter grote blauwe pot  krux (Tongeren) pot, stenen ~; inventarisatie benamingen voor grote ~~ voor bijv. zuurkool e.d., kleinere ~~ voor boter, eieren e.d. (pijppot, timperpot); betekenis/uitspraak [N 20 (zj)] III-2-1
botervlootje boterpot: boi̯tərpot (Tongeren), boi̯tərpoͅt (Tongeren), boterpotje: boͅi̯tərpøͅ.tšə (Tongeren) botervlootje [N 20 (zj)] III-2-1
botteriken haletten: a`lętǝ (Tongeren), ha`lętǝ(n) (Tongeren) De ladderachtige constructies die vóór en achter op de hooikar worden geplaatst om de laadcapaciteit te vergroten. Zie de algemene toelichting bij deze paragraaf en afbeelding 16, de foto''s b en c. De term ladders ("ledders" en "leren") wordt zowel voor de botteriken als voor de zijladders gebruikt; zie het lemma ''zijladders van de oude kar''. Het lemma bevat alleen meervouden.' [N 17, 70; JG 1a, 1b, 2a; add. uit N 17, 40 en A 41, 24; monogr.] I-3
bouillon bouillon: soort soep  boeljóng (Tongeren) bouillon III-2-3
bouwland `: fē̜lt (Tongeren), labeurgrond: labi̯ørgrǫnt (Tongeren), lǝbi̯ørgront (Tongeren), labeurland: labi̯ø̄rlant (Tongeren), labi̯ø̄rlānt (Tongeren), land: lānt (Tongeren), veld: vē̜lt (Tongeren), vę.lt (Tongeren), vęlt (Tongeren) Voor de akkerbouw gebruikt land, het geheel van akkers. [N 6, 33a; N 27, 3a; N 5AøIIŋ, 95a, 95b en 95c; N 11, 1a; L 31, 18; L 19, 1a; L 37, 11b; L a1, 113; L 4, 38; JG 1a, 1b; A 3, 38; A 10, 4; A 20, 1b; Wi 7; S 49; RND 4, 7, 8 en 10, r.37; Vld.; monogr.] I-8
bouwval barak: bràk (Tongeren) oud bouwvallig houten huis III-2-1
bouwvoor vette: vędjǝ (Tongeren) De bouwvoor of teellaag van akker- en tuingrond is de door regelmatig ploegen of spitten en bemesten vruchtbaar gemaakte humusrijke bovenlaag, waarin de gewassen wortel schieten. De dikte van deze laag komt overeen met de diepte van de geploegde of gespitte zaaivoor. Van de opgesomde termen zijn er sommige ook toepasselijk op een bepaalde (goede) grondsoort of op vruchtbare grond in het algemeen. [N 27, 26a + b; N 11A, 129f + 137a; A 47, 4d] I-1
bovendeel van de rug bot: bot (Tongeren, ... ), meͅt pa oͅp də boͅt sitə (Tongeren), op te bot zette  ne boͅt (Tongeren) rug: bovendeel van de rug [mars, hot] [N 10 (1961)] || rug: op de rug zitten [N 10 (1961)] III-1-1
bovendeksel van een duivenmand klep: klep (Tongeren) Hoe heet verder in Uw dialect: bovendeksel van een duivenmand? [N 93 (1983)] III-3-2
bovendeur bovenste vleugel: buǫvǝstǝ vli.øgǝl (Tongeren), slagdeur: slāx˱dø̄r (Tongeren) Het bovenste deel van een gehalveerde poortvleugel, dienend om in geopende stand licht en lucht in de stal te laten. Het bovenste deel van een gehalveerde poortvleugel is meestal kleiner dan het onderste en wordt niet zo vaak gebruikt, d.w.z. alleen als men met bijv. een paard door de poort wil. Sommige benamingen wijzen dan ook op het voorkomen ervan bij paardestallen. Zie ook afbeelding 18.d bij het lemma "poort" (4.1.1). [N 4A, 37b en 42c] I-6