24043 |
eerste mis van de neomist |
eerste mis:
de jieuste mês (Q162p Tongeren),
de jùste mès (Q162p Tongeren),
eremis:
de eeremès (Q162p Tongeren)
|
De eerste H. Mis van de Neomist in de parochie van herkomst [priemiets, ieësjte maes]. [N 96D (1989)]
III-3-3
|
21564 |
eerste opbod |
eerste bied:
de iëste bie (Q162p Tongeren),
den iensta bie (Q162p Tongeren),
den iésta bie (Q162p Tongeren),
iësta bie (Q162p Tongeren),
ps. omgespeld volgens IPA.
də ijestə bī (Q162p Tongeren),
inzet:
ps. omgespeld volgens Frings.
enzeͅt (Q162p Tongeren)
|
de eerste verkoping i.v.m. een openbare verkoping van onroerende goederen, waarbij bij opbod wordt geboden [den inzet?] [N 21 (1963)] || Eerste opbod bij een openbare verkoping. [ZND 36 (1941)]
III-3-1
|
33121 |
eerste rij schoven van het dorsbed |
aanleg:
ǭnlęx (Q162p Tongeren)
|
De meest gebruikelijke inrichting van het dorsbed bestaat uit één lange rij schoven, in de lengterichting van de dorsvloer achter elkaar gelegd, en daarop een tweede laag die bestaat uit twee rijen, met de koppen van de schoven naar elkaar toegekeerd, zodat de aren op de eerste, ondersterij rusten. In dit lemma staan de benamingen van de eerste, onderliggende rij bijeen, die in lengterichting achter elkaar liggen. Opmerkenswaard (en elders ongebruikelijk) is hetgeen de zegsman van L 330 opgeeft: "drie of vier schoven werden losgemaakt en uitgespreid over de dorsvloer voordat het eigenlijke bed van twee rijen schoven met de koppen naar elkaar toe werd gelegd". Voor de fonetische documentatie van de woord(delen) [bed] en [brei], zie het lemma ''dorsbed, de laag schoven op de dorsvloer'' (6.1.16). Zie ook afbeelding 11, a.' [N 14, 17a; JG 1c, 2c; monogr.]
I-4
|
22065 |
eetbak |
eetbak:
eetbak (Q162p Tongeren)
|
Hoe heet verder in Uw dialect: de eetbak? [N 93 (1983)]
III-3-2
|
24517 |
eetbare paddestoel |
morielje:
[Morchella esculenta]
màrïllë (Q162p Tongeren)
|
morilje (paddestoel)
III-4-3
|
19739 |
eetkamer |
eetplak:
êetplàk (Q162p Tongeren),
zaal:
zôil (Q162p Tongeren),
zô’l (Q162p Tongeren)
|
eetkamer
III-2-1
|
20613 |
eetlust |
appetijt:
àppertait (Q162p Tongeren, ...
Q162p Tongeren),
àppetait (Q162p Tongeren, ...
Q162p Tongeren)
|
appetijt || eetlust
III-2-3
|
23912 |
eeuwig |
eeuwig:
eeuwig (Q162p Tongeren),
eeveg (Q162p Tongeren),
eeuwigheids:
d`ewighets (Q162p Tongeren)
|
Eeuwig [ieëweg, èwwig]. [N 96D (1989)]
III-3-3
|
24430 |
egel |
egel:
īēgël (Q162p Tongeren),
stekelvarken:
stīēkëlvêr"kë (Q162p Tongeren)
|
egel || stekelvarken
III-4-2
|
32788 |
eggen |
egen:
(j)ięgǝ (Q162p Tongeren),
i̯ēgǝ (Q162p Tongeren),
jē̜i̯gǝ (Q162p Tongeren)
|
Het land met de eg bewerken, met de eg over het land gaan. Bedoeld wordt die bewerking waarbij de tanden van de eg door de grond gaan. Voor de bewerking van de grond met een ondersteboven gekeerde eg zie men het lemma ''slepen''. De verschillende manieren van eggen komen in de volgende lemmata aan de orde. NB 1. Hieronder worden de typen eegden, egen en eggen onderscheiden. Onder verwijzing naar dit lemma wordt het betrokken woord(deel) in de volgende lemmata door ''eggen'' resp. ''eggen'' gesubstitueerd. 2. In de volgende lemmata is het werkwoordelijk deel eggen bij de dialectvarianten kortheidshalve weggelaten. In verband daarmee wordt eventuele assimilatie c.q. invoeging van een verbindings-n aan het slot van het aan eggen voorafgaande woord(deel) niet tot uitdrukking gebracht. [JG 1a + 1b; N 11, 79; N 11A, 170; N 15, 3; R 3, 4; div.; monogr.]
I-2
|